voorblad famblad nrABRAHAM TEN CATE (ca. 1639 - 1711) EN ZIJN "FAMILIEWAPEN" (zie omslag van dit blad).

 

(Familieblad No.  10 – september 1977,  blz. 180 - 186)

 

"HEil dan die broed'ren, wier jongelingskrachten

eens dit heiligdom stichtten, Minerva gewijd!

Hun naam zij gezegend door alle geslachten,

wie Hier immer Na ons eens de feestvreugd verblijdt" 1)

 

JAN JACOB LODEWIJK TEN KATE(1841)

 

Evenzo als zich nog heden ten dage in onze grotere Hollandse steden clubs vormen van inwoners van b.v. Twentse, Zeeuwse of Friese origine, bestonden er in de zeventiende eeuw aan de Nederlandse hogescholen verenigingen van studenten, die uit een bepaalde landstreek afkomstig waren.

Onder al deze "collegia nationalia" of "provinciale collegiën" waren de verenigingen der Gelders-Overijsselse studenten, waaronder zich ook enkele Drenten schaarden, vermoedelijk gezien de grote menigte aan adel, die in deze provincies woonde, de sterkste. In Leiden worden deze "collegiën" reeds in 1629 verboden, omdat hun bijeenkom­sten dikwijls aanleiding tot allerlei straatrumoer bij nacht opleverden: “alwaer dan groote wulpsheyt ende onmatig­heyt gepleecht worden, waeruyt gemeynlyck twist ende ge­vecht, selffs onder de eygen landsluyden, dicwils oick straetschenderie ende glassmyten, als zij, droncken zijnde, scheyden ende naer huys gaen, volcht ende ontstaet ..." 2), maar bet verbod mocht niet baten. In Utrecht worden de "collegiën" al kort na de oprichting der hogeschool om zelfde redenen verboden. In overleg met rector en profes­soren worden zij daar in 1643 in de ban gedaan, maar voor­al de club der Gelders- Overijsselse studenten verzette zich heftig tegen dit verbod en hun vereniging bleef hei­melijk voortbestaan tot deze in 1657 weer door een schan­daal in het licht komt door een maaltijd dezer club met veertig personen in de "Rijnse Wijnberg" op het Domplein, welke twee dagen moest duren en waarvoor buiten het bier en de wijn 150 gulden op tafel moest komen, een wel zeer hoog bedrag voor die dagen 3). Pas in 1671 wordt dit college definitief ontbonden. In dit zeer selecte gezelschap treedt in 1656 de eerste aspirant intellectueel onder onze naamdragers op, een A b r a h a m (u s) t e n C a t e, "Transisolanus", Overijsselenaar, zoals hij zich laat noemen bij zijn inschrijving 5).

Deze Utrechtse Gelders-Overijsselse studentenvereniging bezat een eigen lidmatenboek, waarin per folio van elk lid een door een vakman geschilderd familiewapen voorkomt, eventueel voorzien van een wapenspreuk, vergezeld van zijn eigenhandig geschreven naam met voornaam. Dit boekwerk, de "Insignia nobilissimorum ac doctissimorum dominorum Gelrerorum et Transysolanorum" (Blazoenen van de edelste, geleerdste heren van Gelderland en Overijssel), aangevangen in 1635 en eindigend in 1671, bestaat uit vier banden, waarvan de eerste drie in het eind der vorige eeuw in Amersfoort aan het daglicht kwamen en het laatste in de dertiger jaren door de bekende genealoog Willem Wynaends van Resandt in bet gemeentearchief van Kampen gevonden werd 6). De wapens hierin zijn in het algemeen goed geschilderd. Wie op een of andere manier de kosten hiervoor niet betaalde, kreeg een spotwapen: er werd een uil bij getekend, het wapen werd aan een galg gehangen, e.d.

Zij, die geen familiewapen voerden, kregen een fantasiewapen toebedeeld en zo kreeg dus onze A b r a h a m het wapen, dat nu op de omslag van ons blad staat afgebeeld: "in azuur (blauw) boven elkaar een wassenaar en een achtpuntige ster, beide van goud. Dekkleden en wrong: goud en azuur. Helmteken: de ster van het schild" 7), te vinden op folio 91 van de tweede band. Het is volkomen afwijkend van elk ons reeds bekend familiewapen van T e n C (K) a t e's!

 

Binnen drie jaren vertrekt onze A b r a h a m naar de hogeschool van Franeker. Naar de reden van deze verhuizing kan men slechts gissen. In de eerste plaats was bet vroeger gebruikelijk zijn studies aan meer dan een universiteit te volbrengen, maar een andere mogelijkheid, waardoor de Utrechtse senaat al gewaarschuwd had, was de opheffing in 1657 van, de accijnsvrijheid van bier en wijn, die in 1653 voor de studenten was ingesteld, waardoor vele studenten hun heil gingen zoeken in universiteitssteden, waar deze accijnsvrijheid wél gehandhaaft bleef 8).

Uit het Franeker "Album studiosorum" blijkt dan dat onze naamgenoot daar in 1659 werd ingeschreven, deze keer als "Swollanus", Zwollenaar dus en bovendien als "student in de rechten" 9).

Ook van deze universiteit is een wapenboek der Gelders- Overijsselse studenten bewaard gebleven, echter zonder de wijde titel van het Utrechtse, maar verder op een zelfde wijze uitgevoerd, zij het ook minder fraai. In 1947 werd het uit particulier bezit aangekocht door de Prov. Bibliotheek van Friesland te Leeuwarden 10).

Merkwaardig genoeg is zijn wapen (op folio 12) hier iets veranderd: de wassenaar is van zilver geworden en staat nu niet bóven een achtpuntige ster, maar náást een zéspuntige ster van goud en hoewel het wapenschild slechts één kleur heeft (azuur oftewel blauw), is het tóch door een verticale lijn in twee helften gedeeld. De officiële beschrijving luidt dan als volgt: "Gedeeld: I, in azuur een omgewende wassenaar van zilver; II. in azuur een zespuntige ster van goud. Dekkleden: azuur, zilver en goud. Wrong: zilver en azuur. Helmteken: de ster van het schild.

Onder het wapen heeft hij eigenhandig zijn naam geschreven: A b r a h a m  t e n C a t e , Z w o l l a n u s en daaronder: 1659 d. 26 Augusti. Tussen beide regels verschijnt nu ook een wapenspreuk: “Vivit post funera virtus” (de deugd overleeft de dood).

 

Blijkbaar was zijn studie aan de Franeker hogeschool nog niet voldoende om klaar te komen, want we vinden hem weer eens drie jaren later, op 29 Maart 1662, voor een derde maal ingeschreven aan wéér een andere universiteit, dit keer te Leiden 11). Aldaar was de Gelders- Overijsselse studentenvereniging in 1660 geliquideerd, zodat hij daar in het ook bewaard gebleven wapenboek niét meer voorkomt.

Ook hier heeft hij weer drie jaren lang gestudeerd (?), maar deed er evenmin zijn doctorale examens, want in de lidmatenboeken der Nederduits Gereformeerde kerk van de stad Zwolle (dl. 1, p. 14l) staat per Sept. 1665 vermeld: "A b r a h a m u s  t e n  K a t e n, student in de rechten, komt met attestatie uit Leyden". Hij is dus kennelijk niet afgestudeerd na zijn als zestien- of zeventienjarige jongeman begonnen negen jaren geduurd hebbende studie in de rechten aan drie verschillende Nederlandse universiteiten!

 

Op 4 Okt. 1674 gaat hij met attestatie van de Ned.Geref. kerk van Zwolle naar Ootmarsum om daar de "schrijver van het Hof" te worden, een der lagere Twentse rechtbanken, zo iets dus als griffier. Men zou uit deze gegevens kunnen concluderen, dat hij van 1665 tot 1674 in Zwolle is gebleven, maar wat hij daar in die tijd deed is niet na te gaan.

Evenmin waar hij toen woonde. Wél leven er in die tijd meerdere naamgenoten in die stad: zijn verwantschap met één van hen valt niet aan te tonen 12). Het is daardoor nog niet duidelijk geworden wié van onze families hem nu in zijn stamboom mag onderbrengen. Het feit, dat hij niét doopsgezind is, zou erop kunnen wijzen, dat hij in elk geval niét tot de Bornse familie behoort, zij het dat hij óf uit overtuiging óf uit noodzaak om te kunnen studeren gereformeerd werd, al is dit laatste twijfelachtig. Bovendien wensten de doopsgezinden in die dagen op geen enkele wijze deel te nemen in rechtspraak of enige andere vorm van landsbestuur.

Uit het midden der 17e eeuw zijn ons slechts twee naamdragers bekend, die de voornaam A b r a h a m voeren, te weten de onderhavige en degene, die in 1647 in Zwolle met T r i j n t j e v a n B e b b e r trouwt. Deze laatste is al in of vóór 1670 overleden (zie nr. 9 op p. 8 van ons blad) 13). Wanneer er, althans buiten ons weten, geen anderen met die voornaam in die tijd bestaan hebben, treedt ónze A b r a h a m nog een keer bij een transport op (Vrijwillige zaken der stad Almelo, 7 Dec. 1671) en bij de overdracht van een lijfrente in Deventer, waarbij hij vanuit Oldenzaal opereert (Renuntiatiën van de stad Deventer, 31 Aug. 1692). In de glosse van deze akte staat vermeld, dat die lijfrente op 21 Mei 1711 overgaat op G e e r t r u i d  t e n  C a t e , weduwe van een B a r t h o 1 o m e u s W o l f w i n k e l te Zwolle, waaruit wij zouden kunnen concluderen, dat hij eerstens ongehuwd gebleven is, althans weduwnaar zonder kinderen is in 1711, toen hij stierf en ten tweede een zuster in Zwolle had, die daar overigens, evenmin als haar genoemde voormalige echtgenoot, in de fiches voorkomt. Hijzelf komt daar trouwens ook maar één keer (met zijn attestatie uit Leiden) in voor. Door de verhuizing van het Overijsselse archief was het niet mogelijk verdere naspeuringen naar hem te doen in Ootmarsum of eventueel Oldenzaal. Ook verder onderzoek in het nog lang niet volledig geficheerde gemeentearchief van Zwolle zou nog nader inzicht kunnen geven aangaande zijn herkomst.

Het in zijn studententijd aangenomen, ietwat Muselmanachtige familiewapen met de wassende maan en de ster ernaast  heeft geen levensvatbaarheid gehad, want we komen het daarna nimmermeer tegen. Hij zal het vermoedelijk alleen aangenomen hebben om mee te kunnen doen met de andere studenten.

Zijn vader moet overigens wel vrij gefortuneerd zijn geweest om zijn zoon in die dagen, toen er alleen nog maar schaarse beurzen voor theologiestudenten bestonden, de luxe te kunnen permitteren negen jaar lang aan drie verschillende hogescholen te "studeren". Men zou dan haast weer gaan geloven dat onze A b r a h a m tóch van doopsgezinde huize was!

 

Bronnen en aantekeningen

 

1.     Couplet uit een feestgedicht op de Utrechtse studentensociëteit, vervaardigd en zelf voorgedragen op 3 Juli 1841 door de bekende dichter- dominee Jan Jacob Lodewijk ten Kate (1819 - 1889); aanwezig in de bibliotheek van het gemeentearchief van Utrecht, cat. nr. 5185;

 

2.     Uit: M o l h u y s e n, P. C., Bronnen tot de geschiedenis der Leidse universiteit. 's-Rage (1918), dl. 2, p.213 (bijlage 586);

 

3.     S i g a l, M. S. C., Een Geldersch-Overijsselsch studenten college te Utrecht in de 17e eeuw. Bijdr. Med. Gelre, dl. 19 (1916), pgs. 98-ff;

 

4.     S c h u t t e, 0., De wapenboeken der Gelders-Overijsselse studentenverenigingen. Zutfen (1975) spreekt in zijn inleiding (p. 9) over "de sociale bovenlaag der drie gewesten" (Gelderland, Overijssel en Drente);

 

5.     In het "Album studiosorum academiae Rheno-Trajectinae", in druk uitgegeven to Utrecht in 1886, p. 51 staat vermeld in Sept. 1656: Abrahamus ten Cate, Transisolanus;

 

6.     Het wordt bewaard in de bibliotheek van het gemeentelijk archief van Utrecht onder cat. nr. 5171;

 

7.     De beschrijving is overgenomen uit het sub noot 4 genoemde werk, p. 163;

 

8.     Zie: K e r n k a m p, G. W., Acta et decreta senatus. Utrecht (1936), dl. 1, pgs. 1, pgs. 286 en 300;

 

9.     In het "Album studiosorum academiae Franekerensis" in druk uitgegeven te Franeker in 1968, p. 177 staat op 20 Juli 1659 als nr. 6047 vermeld: Abrahamus ten Cate, Swollanus, jur.;

 

10.  Het wordt bewaard onder cat. nr. Hs 674 en niet, zoals S c h u t t e (zie noot 4), vermeldt onder nr. Hs 647. De wapenbeschrijving is aan hem ontleend (p. 201);

 

11.  In het "Album studiosorum academiae Lugduno-Batavae 1625 - 1875", in druk verschenen te 's-Hage in 1875, p.496: "29 Maart 1662: Abrahamus ten Cate, Swollanus, 23 ann.". Wij mogen dus aannemen dat hij in 1639, uiterlijk in 1640 geboren is;

 

12.  In de fiches van het Zwolle gemeentearchief, dat nog niet volledig verwerkt is, komen naast een aantal reeds in verband gebrachte naamgenoten nog een aantal onbekenden voor, t.w.:

 

·         Aaltje ten Cate, jonge dochter te Zwolle in 1666/'67 en in 1682 weduwe van Hans Steenstraat in de Papenstraat ;

 

·         Cunneken ten Cate, wonende te Neede, die op 23 Apr. 1638 te Zwolle huwt met Jan Klaasz. Brouwer (haar vader is Christoffel ten Cate van Neede) ;

 

·         Lambert ten Kate, die op 12 Feb. 1698 te Zwolle van het armbestuur een doodkist krijgt om begraven te worden, die moeilijk te associëren valt met de enige uit die tijd bekende Lambert Teunisz. ten Cate (nr. 7 op p. 6 van ons blad), tenzij er ergens een ramp gebeurd moet zijn!

 

·         De Anthoni ten Cathe, "mennist", die op 22 Jan. 1647 het burgerrecht van Zwolle verwerft en op 18 Jan. 1666 in de Grote Kerk aldaar begraven is, kan niemand anders zi jn geweest dan Teunis Gerrits ten Cate uit Borne (nr. 3 op p. 3). Van hem zal nog veel te vinden moeten zijn in het Zwols archief! Op 28 Mei 1647 wordt hij in Zwolle voogd over zijn oomzegger Gerrit Jansz. "van Borne";

 

13.  De verdere dragers van de voornaam Abraham, die vrijwel alle ontleend zijn aan de bekende stamboom der Willinken, zijn alle ná 1662 geboren en behoren tot jongere generaties.

 

NB. In 2015 werd de juiste afstamming van Abraham ten Cate gevonden. Zie de genealogie van de familie Ten Cate tak Neede/Eibergen prsnr. 1269.