(Familieblad No. 14 – juli 1978, blz. 327 – 335,)
Op pag. 181 van
ons blad spraken wij het vermoeden uit dat de daar genoemde ABRAHAM TEN CATE
wel de eerste (aspirant) intellectueel met onze naam geweest zou zijn, maar dat
is bij nader inzien niet het geval. We kwamen op het spoor van nog vroegere, al
zijn het vaak niet meer dan aanwijzingen.
Toen na de
beëindiging van het “Twaalfjarig bestand”
van 1609 tot 1621 de stad Vreden in 1623
weigerde om de troepen der z.g. “katholieke liga” binnen haar muren in te kwartieren geschiedde
zulks met geweld. Dit werd toen tegelijkertijd voor de bisschop van Munster (en
ook aartsbisschop van Keulen) Ferdinand van Beieren een zeer welkome
mogelijkheid tevens de laatste sporen van het nog in Vreden
levende protestantisme uit te roeien (de doopsgezinden waren al eerder uit de
stad verdreven), waartoe hij de jezuïeten missionaris Coenraad Geisthevel naar Vreden zond, die
op 4 dec. 1624 met een brief aan de vice-rector van
het Jezuïeten college in de stad Munster rapport doet van zijn eerste
bemoeienissen met het terugbrengen van de verdoolde schapen in de moederkerk:
hij onderhield zich met 146 ketterse gezinshoofden van wie zich 76 “op de weg
der waarheid terug lieten voeren”. Om nu nader overleg te plegen over wat er
met de anderen gebeuren moest, al binnen enkele dagen de heer DOKTOR TOM KATEN
te samen met de eerwaarde heer pastor naar Munster reizen ter bespreking van
het een en andere…”. Deze gegevens werden ontleend aan een artikel in Heft 7
ter Beitrage des Heimatvereins
Vreden zur Landes und Volkskunde (Vreden, 1977) van Kl. SCHULZ: “Zur Geschichte der Gegenreformation
in Vreden”, pag. 52. Op pgs.
55 en 56 vermeldt de auteur dan nog een lijst met de namen van 29 burgers uit Vreden die op 5 april 1625 met hun gezin naar Winterswijk of Eibergen
ontweken “om des geloofs
wille”, waaronder een GODSCHALK ZUM KOTTEN, zonder twijfel een der eerste TEN
CATE’ S die in Eibergen gevonden worden als
afzonderlijk, protestants geslacht (het voorzetsel “TEN”is hier naar hoogduitse
trant tot “ZUM” geworden, omdat de
schrijver van deze brief naar alle waarschijnlijkheid een Zuidduitser
(Beierse Jezuiet?) was.
Voorlopig is het
nog een raadsel wie deze in Vreden voor de Jezuieten opererende DOKTOR TOM KATEN geweest mag zijn.
Met wat
twijfelachtig resultaat hebben wij getracht zijn naam te achterhalen in de matrikelen (studentenlijsen) der
in die tijd reeds bestaande Europese universiteiten. Alleen de naam COTMAN en
CATEMAN, welke als varianten op TEN KATE wel meer gevonden worden, kwamen voor:
een LUDOLF COTMAN in
Dan vinden we
een HERMANNUS COTMANN, ook weer uit Lemgo, die
(zonder nadere bijzonderheden) in 1586 student wordt in Marburg.
JOHANNES
COTHMANN, een lutherse theoloog, geboren in 1595 te Herford
in Westfalen waar zijn vader LUDOVICUS kanunnik was
(mogelijk de hierboven genoemde LUDOLF?), studeerde in Giessen
en Rostock, waar hij in 1625 predikant werd. Dokter
in de theologie werd hij later aan de universiteit van Wittenberg
“op last van de hertog van Mecklenburg”.
Hij stierf in
Ongetwijfeld
nageslacht van bovenstaande studeert later in Leiden: op 19 nov. 1648 wordt een
JOHANNES COTHMAN (als “Pomeranus” - Rostock in Pommeren?) en op 6
juni 1660 weer een JOHANNES COTHMAN (deze keer als “Mecklinburgensis”)
ingeschreven, beide keren in de faculteit der rechten.
Degene die als
meest waarschijnlijke in aanmerking komt voor die Vredense
DOKTOR TOM KATEN is een JOHANNES CATEMAN of COTTMANN uit Lemgo,
in 1595 als student ingeschreven aan de hogeschool van Freiburg
in Breisgau. Volgens de matrikelen
van die universiteit zou hij uit Bielefeld stammen, dat overigens dicht bij Lemgo ligt. In Munster vinden wij later zijn naam terug in
de lijst van de daar toegelaten notarissen en procureurs. Hij is dan verbonden
aan het “Gogericht” in Bakenfeld.
Hij overlijdt in
1628 en woont dan in Munster in de Laerstraat. Hij
was gehuwd met een EVA VON BUREN (zie voor deze gegevens: KETTELER, J., Katalog der münsterischen Notare und Prokuratoren
von 1429-1801. Beiträge zur westfalischen Familienforschung Bd. 20 (1962),
pag. 151).
Zijn dochter
ANNA CATEMAN, die gehuwd was met de notaris BERNARD RODORFF uit Dortmund, liet boven de plek waar haar ouders in de Ludgerikerk in Munster begraven lagen in 1669 een epitaaf
aanbrengen (aan de buitenwand van het koor tussen de 3e en 4e
steunbeer) van 48 x
JOANNI CATEMAN Judicii
Aulici Notario et EVAE A
BUREN
Conjugibus Auis nec
non BERNARDO RODORFF Curiae Eccl.
Notario et ANNAE CATEMAN Parentibus
suis, sub hoc
Tumolo sepultis moestae proles superstites poni
Curarunt Anno Domini MDCLXVIIII die XX
May
Links is het
familiewapen van RODORFF aangebracht en aan de rechterzijde het wapen van ANNA
CATEMAN: twee gekruiste schuinbalken met een paal. Volgens nadere informatie in
het 6e deel van “Die Stadt Münster”,
pag. 163 (Band 41 van de serie Bau und Kunstdenkmaler von Westfalen, Munster (1941)
trouwde JOHAN CATEMAN als Hofgerichtsnotar in 1597 met de dochter van de domdeken EVA
VON BUREN en trouwde hun beider dochter ANNA in 1628 met notaris BERNARD
RODORFF. Deze domdeken is de AREND (of ARNOLD) VAN BUREN, die op 19 jan. 1590
een steng epistel tot de overheid van Bocholt richtte
over de verboden en “durchaus verdampte wiederteuferische Sect”, die zich
nog in Bocholt roerde. Deze wederdopers lieten hun
kinderen niet dopen, waardoor die bijeen vroegtijdige dood regelrecht de hel
ingingen. Het was een van hun veelvuldige “verdampte Ketzereien”:
ze moesten allen in arrest genomen worden en hun bezit, zowel roerend als
onroerend, moest dan geconfisceerd worden (uit:
KELLER, L., Die Gegenreformation in Westfalen und am
Niederrhein, Leipzig
(1881), dl. 2, pag. 321, nr. 276). Hij was één diergenen die er toe bijgedragen
heeft dat de gebroeders HENDRIK en TEUNIS TEN CATE in Borne
terecht kwamen! Aan het “Geistliche Hofgericht” van
Munster (het hoogste kerkelijke gerechtshof
van het bisdom) was een ARNOLD CATEMAN VERBONDEN, die daar door J.
KETTELER genoemd wordt in 1633 en 1643. Zonder twijfel was deze en zoon van
JOHAN CATEMAN, die hij naar zijn schoonvader had benoemd.
We vinden de “Hofgerichtsnotar” JOHANNES CATEMAN nog een keer terug in
1610 (in de Protokolle des Geistlichen
Rates in Münster
(1601-1612), uitgegeven door H. IMMENKOTTER in de “Reformationsgeschichtliche
Studien und Texten” deel 104, Münster (1972),
pag. 371), waaruit blijkt dat hij nauw samenwerkt met dit op en inquisitieraad
gelijkend college. Op 20 nov. 1610 brengt DOMINUS JOANNES KATMAN NOTARIUS
verslag uit in dit college van een onderzoek naar een (van ketterij verdachte)
Hendrik Brinck.
Wij zijn
natuurlijk voorlopig nog niet voor honderd procent zeker dat wij hem met onze “Vredense DOKTOR TOM KATEN mogen identificeren. Een
correspondentie over deze aangelegenheid met het Munsterse
Staatsarchiv leverde tot op heden nog geen resultaat
op.
Vóór die COTMANN
(uit het graafschap Lippe) komen aan de
universiteiten van Keulen, Erfurt, Marburg en Wittenberg de volgende naamgenoten (?) nog als student
voor:
In Wittenberg in 1595 SYLVESTER
COTEMANNUS HENIOCHENUS uit Graafenhainchen;
In Wittenberg in 1558 THOMAS COTHE uit Minden;
In Marburg in 1539 LUDOLF CATEMANIUS uit Lemgo;
In Wittenberg in 1517 JACOBUS KOTTEN of
COTENIUS uit Dantzig;
In Erfurt in 1516 CHRISTIAAN KOTTE uit
Stolberg;
In Erfurt
in 1512 JOHANNES KOTTE uit Stolberg;
In Erfurt in 1509 JOHANNES KOTTE uit Eisenach;
In Wittenberg in 1502 SYLVESTER KOTMAN uit Wartenberg;
In Keulen in 1496 JOHANNES CATEMAN uit Lemgo;
In Keulen in 1455 JOHANNS CATEMAN uit Lemgo.
Tenslotte blijft
als alleroudst bekende intellectueel met onze naam
een JOHANNES TEN KOTEN (hij noemt zich ook IN DEN KAAT of IN DEN KATEN) over,
die onder het rectoraat van rector Johannes Vogel van dec. 1396 tot maart 1397
zich aan de universiteit van Keulen als jur. student
liet immatriculeren als komende uit Aldenkirchen, om vervolgens in 1399 en 1407 nog enige keren
als notaris in Keulen, aan het daglicht te komen in de archieven van die stad.
Zijn herkomst
uit Aldenkirchen kan niet achterhaald worden omdat er
in de buurt van Keulen vier plaatsen van deze naam te vinden zijn. In die
streken, vooral in het naburige Bergische land, het
westelijke deel van het Sauerland, komt de KATHE en
KOTTE vrij veel voor, zelfs meer dan bij ons in Nederland, zodat de plaats van
herkomst van deze notaris uit de late middeleeuwen wel niet zo gemakkelijk te
bepalen zal zijn.
Zijn
inschrijving vermeldt nog dat hij een bloedverwant was van een JOHANNES DE
NOVOLAPIDE (Van Nijenstein) en daar gratis “propter suum dominum”
studeerde (gratis in opdracht van zijn heer).
Enige jaren na
1624 vinden wij weer een DOKTOR
Willen wij nu
trachten de sfeer te bepalen waarbinnen de gevonden personen dienen te worden
opgesteld, dan moeten we even uitvoeriger ingaan op de toenmalige verhoudingen
in de heerlijkheid Borculo.
Borculo met Eibergen en Neede hebben van oudsher tot het zendingsgebied van Liudger, de eerste bisschop van Munser,
behoord als deel van de oude Saksische gouw Hamaland.
In de 16e -17e
eeuw was het object van een onafgebroken touwtrekken tussen de
wereldlijke en kerkelijke machten van Gelderland, d.w.z. het graafschap Zutfen met het bisdom Utrecht enerzijds en Munster aan de
andere kant, waar beide machten in de ene persoon van de vorst - bisschop van
Munster verenigd waren.
In 1561 kwam het
gebied op aandrang van Philips II onder het kerkelijk gezag van het toen nieuw
gestichte bisdom van Deventer, maar na opheffing hiervan in 1591 keerde het
weer (wat de rooms-katholieken betreft) terug onder Munster, dat tot 1823 dit
gezag zou blijven uitoefenen. Toen de laatste heer van Borculo (uit het geslacht der Bronkhorsten)
in 1553 stierf, werd na zijn overlijden van de weduwe in 1579 de heerlijkheid Borculo met o.m. Eibergen en Neede als “vervallen verklaard leen”, door de vorst -
bisschop van Munster tot zich getrokken en door Munsterse
militairen en ambtenaren bezet, tegen de wil van Gelderland. Pas in de winter
van 1615 werden deze door 16 vendels Staatse troepen onder aanvoerding van Derk van Dorth verjaagd (H.
ODINK, Land en volk van de Achterhoek, Enschede (1971), pag. 107). Daarop werd
de heerlijkheid Borculo door het Hof van Gelderland
in Arnhem of Zutfens leen verklaard. Vanzelfsprekend
werd het calvinisme als godsdienst ingevoerd: de kerken van de hele
heerlijkheid werden officieel “gesuyvert van de papistische ende lutherse erdomen”, (= “Irritümer”of
“dolingen”).
De op het Borculose kasteel residerende , de graaf Georg van Limburg Stirum, had namelijk in zijn gebied reeds eerder de
lutherse godsdienst ingevoerd, maar zijn opvolger graaf Otto van Limburg Stirum
bleef weer rooms-katholiek en bleef dit tot 1663. De talrijke, nog in de
heerlijkheid van Borculo wonende katholieken konden
(tot 1627) in Groenlo de mis bijwonen en later in
Rekken of vlak over de grens nabij Oldenkotte, waar
geestelijken uit Vreden soms duizenden uit de
officieel calvinistisch geworden heerlijkheid bedienden. Het ging allemaal
nogal vreemd toe, want ODINK weet ook nog te vertellen dat de in
In dat verband
zou het heel goed mogelijk geweest kunnen zijn dat de R.K. geestelijkheid
vanuit Vreden getracht heeft daar kerkelijke, maar
vooral ook staatkundige invloed terug te winnen door de benoeming van
katholieke gezagdragers bij de landheer te pousseren. Het is in deze context
daarom ook niet verwonderlijk dat de graaf gebruik maakt van Munsterse juristen als JOHANNES CATEMAN (alias JAN of
De neef van
DOCTOR
Dat deze
traditie al oud was bewijzen de volgende regels uit de al uit 1564 stammende “illustrium scientia, virtute, pietate et scriptis virorum, qui vel Westphali fuere vel in Westphalia ante nostra temproa vixere” van HERMAN HAMELMANN uit Lemgo:
CATHEMANNIA familia dedit urbi nostrae consules
graves et prudentes,
HERMANNUM eiusque filium
JOANNEM et ex isto alterum
JOANNEM HERMANI nepotem, qui
genuit LODULPHUM CATHEMANNUM qui
etiam ultra 40 annos consolatum administrairt laudabiliter et in celebranda canitie vir prastans
ante biennium mortuus est, hic non sine jactura
reipublicae”. Of vertaald in het Nederlands:
De familie
CATEMAN gaf onze stad (d.i. Lemgo) waardige en
bedachtzame bestuurders en wel HERMAN (in Lippische
oorkondes reeds genoemd in 1428), zijn zoon JOHAN (in 1457 genoemd als burgmeester
van Lemgo) met
uit deze weer een JOHAN, een kleinzoon van HERMAN (in Lemgo
burgemeester in de 20er jaren van de
Of ook zoals H.
ODINK er in zijn “Kroniek van de Gelderse Achterhoek, Alkmaar (1965), pag. 296 over schrijft: “Een geslacht dat sinds de
Geraadpleegde matrikelen:
1.
Weissenborch, H., Akten der Erfurten Universitt; in: Geschichtquellen
der Provinz Sachsen, Band 8, Teil 1-. Halle (1881)
2.
Mayer, H., Die Matrikel der Universitt Freiburg
Breisgau von 1460-1656. Freiburg i. Br. (1976);
3.
Klewitz, E. & K. Ebel, Die Matrikel der Universität Giessen
1608-1709. Giessen (1898);
4.
Linde, A. von der, Matricula studiesorum scholae Herbornensis; in: Die Nassauer Drucke der Kön.
Landesbibliothek in Wiesbaden, Band I. Wiesbaden (1882), pgs.
340-496;
5.
Keussen, H. Die Matrikel der Universität Köln 1389-1559. Bonn (1882), Band I;
6.
Rieu, G. du, Album studiosorum academiae
Lugduno Batavae. ‘s- Hage
(1875);
7.
Erler, G., Die jüngeren Matrikel der Universität Leipzig (155-1809). Leipzig (1987);
8.
Wils, J., Les étudiants des régions comprises dans la nation germanique
Université de Louvin Band I, Leuven
(1910);
9.
Caesar, G. J., Catalogus studiosorum
scholae Marpurgensis antiquissimus.
Marburg (1872/’86
10. Hofmeister, A., Die Matrikel der Universtät Rostock.
Rostock (1889/1912);
11. .Förstemann,
C. E., Album academiae Vitebergensis.
Leipzig (1841/1905).
N.B. De
studentenlijsten der overige Europese universiteiten gaven geen voor dit
onderzoek van belang zijnde data.