(Familieblad
No. 11 – nov 1977,
blz. 217 - 222, deel IV)
Daar
het erve Stakenburg te Gietel onder Voorst bij Zutphen indertijd een Gelders leen was, moest de
eigenaresse Anna Maria van Höevell, kloosterjuffer in een adellijk “damenstift”
in Westfalen, toen zij dit erf in 1645 wilde verkopen
aan Gerrit Schimmelpenninck
van der Oye te Zutphen,
deze overdracht doen plaatsvinden voor het Leenhof van Gelderland te Arnhem,
ten einde zo de nieuwe eigenaar daarmee naar oud gebruik te kunnen belenen.
Vermoedelijk om de “juffer” de vermoeienissen en gevaren van een reis naar
Arnhem te besparen werd toen ten huize van haar oom Wolter
van Höevell, die op de nabijgelegen havezate Hoykink onder Oldenzaal
resideerde, een “leengericht” georganiseerd, waarvoor zij, bijgestaan door haar
oom en een Jan van Eschede 1), een volmacht tot die overdracht verleent aan Gerhard Breyel(ius) , deurwaarder der Gelderse
rekenkamer.
Dit
“leengericht” wordt nu gevormd door twee “leenmannen” van Hoykink,
t.w. Goosen Heidenrijk Schele van Weleveld
en Berend Hendriksz. ten
Cate. Op 29 nov. 1645 ondertekenen alle genoemde personen deze volmacht, die
nog aanwezig is op het rijksarchief te Arnhem 2).
Naast
de handtekeningen zijn een tweetal zegelafdrukken, vermoedelijk afkomstig van
zegelringen, in bruinrode lak aangebracht. Aan de linkerzijde heeft Goosen Heidenrijk Schele van Weleveld
zijn signatuur twee keer geplaatst. In de bovenste is de afdruk van zijn ring
kennelijk mislukt door te weinig opgebrachte lak, welke hij over zijn
handtekening goot. Daaronder, bij zijn tweede handtekening is
zijn wapen duidelijk herkenbaar: veld 1 en 4 met een barensteel; veld 2 en 3
met drie weerhaken. Rondom het schild staan de letters G-H-S. Rechts hebben de anderen hun handtekening gezet.
Alleen onder die van Berend Henderichsen ten Caethe (in een ondiepe bruinrode lakmassa, waarin nog enige
gestolde gasbelletjes te zien zijn, ontstaan door overhitting
van de zegellak), staat de afdruk van zijn
zegel(ring): in een ovaal van ong. 15x18 mm een schild met helm en dekkleden.
In het schild een naar (heraldisch) rechts springend of klimmend hert, tamelijk
fors uitgevoerd en vrijwel het gehele schild vullend, met gespreide
achterpoten. Als helmteken: de kop en hals van dit hert 3). In een tijd, waarin alle andere leden dezer
Bornse familie zich nog van een huismerk of een
monogram bedienen (zie de bijdragen in ons blad op pgs.
134-140 en 163-171), duikt hier onverwachts een volledig familiewapen op! En
dat niet in een of andere Hollandse stad, zoals dat in die tijd verwacht kon
worden (zie het gedicht op p. 137 van ons blad), maar op het Twente platteland
in Borne.
Mogelijk
is dit familiewapen ontstaan omdat Berend Hendriksz. ten Cate nogal op een hoog peil leefde. Daarbij moeten
vraagtekens geplaatst worden want wij weten eigenlijk maar heel weinig van hem
af, wat te wijten is aan het verloren gaan van het grootste deel onze Bornse archieven voor 1730-1740, enkele vroegere
belastingregisters in het Overijsselse statenarchief daargelaten. Maar ook deze
zijn in ons geval
nog te laat. Aanwijzingen voor zijn bestaan zijn dus pure geluksvondsten
geweest, welke achterhaald werden in het archief van het naburige landgericht
van Oldenzaal 4).
Daaruit blijkt dat hij in die tijd een vrij gefortuneerd
man moet zijn geweest. In 1640 is hij getuige bij het huwelijk van zijn jongere
broeder Hendrik Hendriksz. ten
Cate, die (als doopsgezinde en zo lid van een eigenlijk verboden sekte) op het
stadhuis in Amsterdam (zie nr. 11 op p. 11 van ons blad) met een dochter trouwt
van de in die dagen zeer vermaarde wiskundige Sybrand
Hansz. Cardinael, een
“Vries uyt de zeestadt Harlinghen, zeer vermaert in de
tel- en meetconst volgens een tijdgenoot en in 1617
aangezocht om op te treden als professor in de wiskunde aan de toen op te richten “Eerste nederduytse
academie” te Amsterdam 5).
Blijkens de
leenregisters van Overijssel wordt Berend ten Cate op 6 febr. 1646 beleend met
het door hem gekochte erf Maatman te Lemselo (nog
bestaande) onder Oldenzaal, hetgeen
een Overijssels leen was.
Hij
moet in 1675 gestorven zijn, want op 1 sept. van dat jaar wordt Barbara ten Cate, “na dood haars
vaders” herbeleend met dit erf 6).
Zij lijkt het enige kind te zijn geweest: in deze akte is zij mede de weduwe
van een Antonius van Hoeven, richter tot Borne, die volgens zijn grafsteen in de Ned. Hervormde kerk
aldaar in september (datum onleesbaar), anno 16.6
(tiental onleesbaar):
in
den Heere ontsliep.
7). Zo’ n richter was een belangrijk figuur, zodat wij ons
in gemoede afvragen of onze Berend zo erg vast in de
oude doperse leer is geweest, toen hij zijn (zeer waarschijnlijk enig) kind
toestond te trouwen met iemand die een dermate
geprononceerd wereldlijk ambt bekleedde.
Van
Hoeven’s naam hebben wij nergens ingeschreven
gevonden aan een der Nederlandse universiteiten uit die jaren noch aan die van Lingen; hij moet dus elders
gestudeerd hebben. Wij weten verder niets van hem af. Wel komt zijn volle naam
merkwaardigerwijze op een randschrift voor op de grootste kerkklok van Twente 8), te samen
met die van de al genoemde “heer van Borne” Goosen Heidenrijk Schele van Weleveld
en diens vrouw.
Berend
ten Cate reisde in 1645 met deze Schele van Weleveld
naar het “leengericht” op Hoykink. De laatste is in
1651 gestorven en moet voor die tijd een bijzonder soort landedelman geweest
zijn: zijn jongere broer Rabo Herman b.v. studeerde
in Leiden en Frankrijk en hield zich verder in Italië aan het hof van de hertog
van Toscane, waar hij een aanzienlijke plaats bekleedde.
Later
keerde hij terug naar zijn vaderland en woonde op huize Welbergen bij Steinfurt. Hij was een groot
tegenstander van koning- stadhouder Willem III en correspondeerde o.m. met de
raadpensionaris Johan de Wit 9).
Die
reusachtige Bornse luidklok moet een vermogen gekost
hebben: het zou ons niet verwonderen wanneer Berend ten Cate tot glorie van
zijn enige en zo voorname schoonzoon voor een groot deel in de kosten van die
klok heeft bijgedragen, daar ook de heren van Borne
niet zo bijzonder gefortuneerd waren: wij weten dat na de dood van Goosen Heidenrijk het huis Weleveld
deerlijk in verval bleek te zijn geraakt door geldgebrek. Echter ook de
dankbaarheid der Bornse Ten Cate’ s voor het
asielrecht, dat eens naar alle waarschijnlijkheid de
grootvader van de een, Gerrit van Borne
als doopsgezinde bij de vader van de ander, de lutherse Christoffel
Schele van Weleveld in het eind der 16e en het begin
der 17e eeuw (met zijn kinderen) genoten had 10), zal hierbij zonder twijfel een rol gespeeld hebben. Het zal
ook in goede vriendschap gebeurd zijn en Berend Hendriksz.
en Goosen Heidenrijk zijn
vast te samen in een koets naar Hoykink gereden. Maar
met zulke speculaties zijn wij niet meer op historische
terrein: daarmee belanden we in het gevaarlijke want hoogst onbetrouwbare
gebied der historische “roman”
Bronnen en aantekeningen:
1.
Thans de boerderij Huytink (Deteler) in de
voormalige marke van Dulder
onder Oldenzaal. De oude havezate wordt beschreven
door G. J. ter Kuile, Geschiedkundige aanteekeningen op op de havezathen van Twente, Almelo (1911), pgs.
140-ff. Jan van Eschede woonde op de havezathe Eschede of De Eeshof onder Tubbergen. Hij
overleed daar in 1678 en zijn wapenbord met 16 kwartieren hing hier vroeger in
de Tubbergse kerk;
2.
Het stuk wordt bewaard
in een doos met volmachten van 1640-1645, nr. 140 van het archief der Gelderse
leenkamer (
3.
Het lakzegel lijkt wat
slordig te zijn ingedrukt, van onder ook wat onvolledig. Mr. Th. J. Naudin ten Cate, eertijds
archivaris aan het Alg. Rijksarchief te ‘ s-Gravenhage
heeft het wapen indertijd in het Ned. Patriciaat dl. 43 (1957), p. 362 als
zodanig beschreven en nog kortelings hebben we het stempel aan vijf ambtenaren
van het rijksarchief te Arnhem onafhankelijk van elkaar voorgelegd, welke alle
vijf zonder enige aarzeling het wapendier met het helmteken als een springend
hert herkenden;
4.
Transporten van het
Landgericht van Oldenzaal (Rijksachief
te Zwolle): aktes vn 10 dec.
1631; 8 febr. 1634; 14 mei 1636 en 19 feb. 1642 (waarin ook zijn vrouw Willempje N. wordt genoemd). Een verder onderzoek in dit
archief tot 1675 zal ongetwijfeld nog wel meer licht laten schijnen op zijn
existentie;
5.
Onze toen nog
doopsgezinde “prins der dichters” Joost van de Vondel, die via een huwelijk van
zijn jongste zusje Katharina en een huwelijk der
tweede dochter van Sybrand Cardinael,
beide met Een Bruyningh, met de wiskundige verwant
was, maakte op hem het volgende, ietwat spottende vers (uit editie Van Lennep, dl. 3, p. 440):
,,De Vriesche Euklides,
die hangt alleenvan cyferletters
hecht aeneen.
Bewaert toch Sybrand met U allen!
Bewaert dien rekenschat getrouw:
Viel Cardinael van ‘t plat, hij sou
Aen cyferletters stucken vallen!”
6.
Overijsselse
leenregisters (Statenarchief nr. 3115, fol. 169-vo & 170-ro en nr. 3116,
fol. 135-vo). Als haar gevolmachtigde treedt bij die herbelening
een
7.
In 1649 komt hij nog
in een akte voor, zodat hij wel óf in 1659 of in 1669 zal zijn gestorven;
8.
Noaberschopp jrg.
7 (1938), pgs. 50-f schrijft de oude Bornekenner A. C. Meyling
uitvoerig over die klok met een diameter van
9.
Zie p. 278 van het in
noot 1 genoemde werk;
10.
Christoffel Schele van Weleveld (1528-1606), “viand,
rebel ende anhenger van den
Princen van Orangiën”,
heeft op zijn grondgebied in Zenderen (bij Borne) aan meerdere doopsgezinden asiel verleend. Van het Weleveld en omgeving verspreidden zich deze doopsgezinde fabrikeurs, die zo‘n grote rol
speelden bij de eerste opbloei der Twentse textielindustrie. A. van Benthem, Geschiedenis van Enschede en zijn naaste omgeving.
Enschede (1920), p. 32). Of zoals de katholieke W. G. A. J. Raring,
Kerkelijk en wereldlijk Twente. Oldenzaal (1911),
p.124 het schrijft: deze Christoffel heeft een
treurige rol in zijn tijd gespeeld toen de z.g. hervorming in Twente begon door te dringen.
NB. Over Berend Hendriksz. Ten Cate vindt u een uitgebreider relaas (met
fotokopieën van akten en lakzegels) in: C.L. ten Cate, De (van oorsprong
doopsgezinde) familie Ten C(K)ate uit Borne, Utrecht – 1986, Kinderen van Hendrik Gerritsz. Ten Cate: Berend Hendriksz.
Ten Cate (geboren omstr. 1600, overleden vóór 1646),
blz. 60 – 63. [HCAtC].