DE VERMOEDELIJK ALLEROUDSTE VERMELDINGEN VAN EEN KOTE.

 

(Familieblad No. 18 – mrt 1979, blz. 474 – 475)

 

Op pag. 199 van ons blad schreven wij over de “CATHENTOL” nabij Zwolle, die genoemd werd in een oorkonde van de abdij van Elten in 973, waarbij wij dachten dat dit de alleroudste vermelding van het grondwoord onzer familienaam zou zijn.

In een der oudst bewaard gebleven Westfaalse documenten, de “Codex traditionum Corbeiensium” van de omstreeks 815/816 gestichte abdij van Corvey, tussen Hamelen en Kassel aan de Weser bij Höxter, wordt tussen 977 en 978 een “villa COTUN” genoemd, dus een grote boerderij die “KOTTEN” heet. Uit de tekst kan geconcludeerd worden dat dit KOTTEN ergens dicht bij Höxter tussen Fürstenau en Loewendorf gelegen moet hebben. Het is nu verdwenen: alleen de nabijgelegen KOTERBERG herinnert nog aan de naam van die oude hoeve. In de periode van 955/956 wordt het nog een keer genoemd als “KOTHUN” (zie hiervoor: J.F. FALCKE, Codex traditionum Corbeiensium, Leipzig (1772), p. 555 (par. 71 met voetnoot met p. 633-f (par. 139 met voetnoot) en/of  K.A. ECKHARDT, Studia Corbeiensia, Aalen (1970 (dl. II, pgs. 367 en 394 onder par. 332-b en 400). Op p. 268 (par. 184) wordt uit de jaren 857/878 ook nog een villa “BLOWANSCOTE” genoemd in “Bragbanto in Riensi” (?).

 

In het Topografisch woordenboek voor België, Nederland, enz. van M. GIJSSELING (pag. 575) wordt, naast het ons reeds bekende KOTEN in Utrecht ( “Coten” in 1126) en KOTEN bij het Zeeuw Vlaamse Aardenburg  ( “COTA” in 1038), al uit het jaar 886 in het Rijnland (“tussen Bonn en Villip”) en ca. 5 km van Meckenheim) een woud genoemd dat toen “COTENFOREST” heette (en nu “KOTTENFORST”) wat zoveel als “woud van het KOTTE of “KOTTENBOS” betekent.

Al met al zijn dit toch wel zeer duidelijke bewijzen van het zeer vroeg voorkomen van het woord als naam voor een nederzetting in Noordwest-Europa.

Er is echter een nog oudere, gevonden in een cartularium (d.i. een verzameling afschriften van oude oorkonden) van de in het eind der 8e eeuw gestichte abdij van Werden in het Rijnland. Dit is nú aanwezig in de handschriftenverzameling van de Leidse universiteitsbibliotheek (Cod. Voss. Lat. 4o-55, fo. 30-59). Hierin wordt uit 805 een schenking vermeld door Liudger, de zoon van Hedger en Hiddo, de zoon van Herewin, aan de Friese (en later heilig verklaarde) bisschop Liudger (ca. 744-809) van een deel hunner geërfde eigendommen, onder meer in BERUGTAN- of BERTANS-COTAN onder Doornspijk, op de Veluwe aan de voormalige Zuiderzee. In 806 wordt de donatie door de bovengenoemde Hiddo, nu te samen met zijn echtgenote Magdalgarde, nog eens herhaald.

Door Th. J. LACOMBLET (Urkundenbuch für die Geschichte des Niederrheins, Bd. I (Düsseldorf 1840), p. 27), een van de vele bewerkers van het Werdense cartularium, wordt verondersteld dat dit BERUGTANSCOTAN (in de akte van 805) of BERTANSCOTAN (in de akte van 806) het latere SCHOTENBURG, een erve onder Doornspijk geweest zou zijn (?). Wat het ook zij: wij hebben hier in ieder geval met een wel zeer vroeg Nederlands voorbeeld te maken van het schriftelijk existeren der grondvorm van onze familienaam. Verder terug in schriftelijke bronnen lijkt niet wel mogelijk!