“Mangs kan men dee olde teekens
nog zeen in olde vensterroeten”
CATO
ELDERINK
“Over
Huismerken” 1).
Deze
keer zal het verhaal over vensterglazen gaan. Niet over de
“glazen vensteren” die Gerrit
Hendriksz. van Borne 2)
eertijds in 1611, “dronken wezende” des avonds
omtrent 10 uur bij Jan Mulert, de drost van Twente in
Oldenzaal heeft ingeslagen, maar over glas in lood
ruitjes, die onze voorouders elkaar of anderen schonken, wanneer deze een nieuw
huis gingen bouwen of bewonen.
Dat
was voorheen een oud gebruik, dat zich vanuit Zwitserland over geheel
noordwestelijk Europa had verbreid 3), aanvankelijk alleen in de steden,
maar later ook, - toen zich uit de oude zodenmuren van het boerenhuis de met
leem besmeten vlechtwerkwanden ontwikkelden -, op de boerderijen.
Oorspronkelijk had zo’n hoes maar één venster: achter
de stallen in het woongedeelte, terzijde van de grote open haard waar de
eettafel stond en de doorgaans uit twee helften bestaande zijdeur 4).
Daardoor kreeg de boerin overdag wat licht bij haar werk, wanneer het door de
weersomstandigheden niet mogelijk was de bovenste halve zijdeur open te zetten.
In dit venster werden eertijds de door families en
relaties (buren b.v.) geschonken glasruitjes geplaatst, waarvan er zo hier en
daar in streekmusea nog wel exemplaren te vinden zijn, in het bijzonder in Westfalen (Osnabrück, Celle, Meldorf en Dithmarschen, Embden enz., maar ook bij ons). In de grotere woonhuizen
der kooplieden in de steden en dorpen, waar meerdere vensters voor het licht
zorgden, was vanzelfsprekend meer plaats voor zulke geschonken glas in lood
ruitjes.
Op
die ruitjes stonden meestal de namen van het schenkende echtpaar met het
jaartal ingebrand, veelal te samen met een
familiewapen of het huis- of handelsmerk van de gever; vaak ook en kleurrijke
voorstelling uit het ambachtelijk leven of een spreuk. Deze laatste waren
doorgaans van nogal stichtelijke aard:
“De huisman ploegt en bouwt zijn land;
De vruchten zijn in Godes
hand”.
Ook
wel eens volmaakt onschuldig, zoals het volgende, dat op een glasruit in het
museum van Lingen staat:
“Ik ben een boer; ik woon in ‘t
veld;
Ben groot in ‘t werk en
klein in ’t geld”.
Maar
de rijmen waren ook wel eens anders en niet zo heel stichtelijk, zoals deze uit
1727, die op een glas in lood ruit in een oud huis in Onstwedde
in het Groningerland gevonden werden 5):
“Zes dingen mijn hart verblijden:
Korte predicaties en
lange maaltijden,
Jong vlees en verse vis,
Met mooie meisjes en wijn aan de dis”.
Dat
zal wel door een vrijgezel geschonken zijn (aan een andere en beslist evenmin
doopsgezinde vrijgezel!). Voor zulke epicurische,
puur heidense gedachten waren onze eigen voorouders natuurlijk veel te
degelijk!
Doorgaans
werd dit schenken van zulke glas in loodruiten een hele feestelijkheid:
iedereen bracht wat te eten mee en degene voor wie de ruiten bestemd waren
zorgde voor bier en muziek, net zoals dat ook bij bruiloften, doopfeesten en
begrafenissen (maar deze laatste dan zonder muziek) toeging 6). Dat
leidde eertijds vaak tot een ruďne voor de jonge boer,
omdat niemand wilde onderdoen voor de anderen, zodat bisschop Ferdinand van Munster dergelijke feesten in 1632 al
verbood, met regelmatige, latere herhalingen (die er doorgaans op wijzen dat
het (?) onuitroeibaar was). “Te hoogtied gaan en vaderstaan en vensters geven, heeft menig’ boer van z’n plaats afdreven”, zegt een toepasselijk Oostfries spreekwoord daarover 7).
Over
hoe dat in Twente precies toeging is niet zoveel bekend. De enige die erover
geschreven heeft is de apotheker Snuif uit Enschede geweest 8).
Uit
de stadsarchieven van Goor en Ootmarsum bleek hem dat
beide stadsbesturen in de 17e eeuw geregeld (op verzoek van de
belanghebbende) z.g. ehrenvensterkens door de
plaatselijke glazenmakers lieten schilderen en branden voor allerlei hoge heren
en officiële instanties. In 1603 is sprake van een Adriaan
ten Thije, die glazenmaker in Zwolle is en in 1652
van een schuld aan de weduwe van de Zwolse glazenmaker Arend Mentinck.
Deze
laatste kon wel eens de maker zijn geweest van een drietal glas in lood ruiten
met namen van Ten Cate er in gebrand, die in de z.g. “Blokzijlse
kamer” van het Provinciaal museum te Zwolle voor het raam hangen.
Dat
zijn drie ovale ruiten, ca. 15cm breed en 20cm hoog, in lood gevat. Het glas is
blank, met een gele buitenrand van 1cm breed. Alle drie zijn gedateerd in het
jaar 1643. Twee van de ruiten zijn van een vader met
zoon en hun echtgenotes en de derde is van een neef: resp. Hinderick
Gerritsen ten Catthe met Geesken
Arentsen, sijn huisfrou, met een huis- of handelsmerk (een grote
hoofdletter “A“ met een verlenging naar rechts van de dwarsstreep);
zijn zoon Lambert Hendricks
ten Catthe met Marijken
Willink, sijn huisfrou, met
monogram, bestaande uit de hoofdletters “T”, “C”, “L“ en “H”, en als derde hun
neef Steffen ten Catte,
zónder huisfrou, met als monogram een “S”, een “T”,
“V”, en een “B” (staande voor Steven Teunisz. van Borne).
De
eerste van het drietal, Hendrik Gerritsz. ten Cate wordt genoemd op pag. 3 van ons blad (nr. 4) als gehuwd met een Hendrikje Jansdochter. Hij moet in 1643 al zeer oud zijn (ca. 80
jaar!) en voor de tweede keer gehuwd.
Zijn
zoon Lambert Hendriksz. ten Cate wordt genoemd op pag. 10 van ons blad (nr. 10). Hij
woonde in
Steven
Teunisz. ten Cate wordt
genoemd op pag. 4 van ons blad (als nr. 5). In 1643 was hij nog ongehuwd (hij
was ca. 23 jaar). Vermoedelijk woonde hij toen al in Deventer, wat echter niet
goed na te gaan is.
De
herkomst van deze glazen is duister: volgens opgave van de directeur van het
Zwols museum kwamen deze drie ruitjes in 1888 samen met de eikenhouten
betimmering van de “Blokzijlse kamer”, (kamer nr. 8)
mee uit een oud, gesloopt en verder onbekend huis uit die plaats 9). Het
zal ook wel een raadsel blijven hoe deze drie ruiten uit Blokzijl afkomstig
kunnen zijn. Geheel onmogelijk is het niet: in Blokzijl bestond al vanaf 1574
een doopsgezinde gemeente 10), behorende tot de groep der Dantziger Oude Vlamingen, die in relatie met die van Borne stond.
In
1631 vaardigde Ridderschap en Steden van Overijssel op instigatie van de
classis der hervormde kerk van Deventer, met de kerkenraad van Blokzijl te samen, een plakkaat uit tegen zowel de doopsgezinden van
Blokzijl als die van Borne, omdat beide groepen zich
daar teveel “roerden”.
Lambert Hendriksz. ten
Cate hertrouwde vanuit Borne in 1652 met een weduwe
uit Kampen. Hij had dus betrekkingen in westelijk Overijssel en vermoedelijk
ook zakelijke: Blokzijl was in die dagen een stad met vanouds veel handel en
scheepvaart! Zeer waarschijnlijk hadden de Bornse
Ten Cate‘s daar handelsconnecties en mogelijk - voorlopig nog niet nagaanbare -, familiebanden.
De ruiten zijn, in alle soberheid, zeer fraai
uitgevoerd en gevat in een paneel van blanke glas in lood ruitjes. Zij vormen
de oudste tastbare herinneringen aan enkele der eerste leden van het Bornse geslacht.
Het
Zwolse museum bezat voor de laatste wereldoorlog nog een groot aantal andere
glas in lood ruiten met onze namen erop. Gedurende de oorlog werden zij veilig
opgeborgen, maar zo goed, dat onze familiestukken niet meer voor de dag gekomen
zijn: bij navraag bleken zij sedertdien onvindbaar te
zijn geworden.
Gelukkig
bleek een afstammeling van een aan de Bornse familie
verwant geslacht, de heer mr. H. Ch. Hulshoff uit ‘ s- Gravenhage nog
notities van voor de oorlog te bezitten, waarin de ingebrande opschriften van
een viertal dezer verloren geraakte ruiten voorkwamen.
De
hierop vermelde Ten Cate’s blijken twee broers te
zijn met hun zuster, benevens een achterneef van hen,
die tevens zwager van een der twee broers was, t.w.: Tonis
ten Cate en Fenneken Jurians
Bussemaker. Hij wordt genoemd op pag. 12 (nr. 13) van
ons blad. Hij is blijkbaar later opnieuw getrouwd; volgens een testament voor
het landgericht van Delden van 9 sept. 1724 woonde
hij in stad Groningen.
Hendrik
Steffens ten Cate en Geertien
Arentsen ten Cate. Zij worden genoemd op pag. 12 (nr.
15) van ons blad.
Fenneken Steffens ten Cate en Dirck Valck Hendriksz.
Zij wordt genoemd op pag. 4 (nr. 5-B). Zij hertrouwde dus na haar huwelijk met
Jan Berendsz. van Delden (in Deventer op 6 aug. 1676).
De
vierde ruit was van een Hendrick ten Cate en Jenneken Jurians Bussemaker. Hij wordt genoemd op pag. 11 (nr. 12-B) van ons
blad. Na zijn huwelijk met Marieken ten Brinkhuis uit
Goor huwde hij, eveneens te Goor, op 25 sept. 1689 met een zuster van de vrouw
van Teunis Stevensz. ten Cate.
Alle
vier ruiten dragen het jaartal 1699. Voor welke gelegenheid zij toen gemaakt
zijn is niet na te gaan. Eventueel op de ruiten
voorkomende huis-, handelsmerken of monogrammen werden niet genoteerd.
Het
bestaan van een achtste glas in lood raam met onze naam blijkt uit een artikel
over de oude boerderij De Paschen, de bakermat der
familie Hulshoff, waar eertijds
in het begin der 17e eeuw de Bornse
doopsgezinden in het geheim bijeen kwamen 11). Dit raam is eveneens verloren
gegaan.
Tenslotte bestaan nog een drietal glas in lood ruiten van
leden der Bornse familie uit het jaar 1677. Zij zijn
afkomstig van een oud, maar fraai gerestaureerd huis aan de Horst te Borne (thans de Abraham ten Catestraat
nr. 25) 12), waar nu de Galerie Polder is ondergebracht. Volgens een
opgave van ds.
Jan
Tonnissen ten Chate en Merriken
Berents, sijn huisvrouw
(genoemd op pag. 8, nr. 8).
Geeske Tonnissen ten Chate, weduwe van
Tonnis Gerryts Hulshof (genoemd op pag. 3, nr. 3-F).
Het
formaat dezer glazen is ongeveer gelijk aan dat der
Zwolse ruiten; zij zijn eveneens in panelen van blank glas in lood ingesloten.
Boven de namen der echtparen is een wapenschild aangebracht, waarin bij de twee
mannelijke Ten Cate’s hun handelsmerk is ingebrand;
dat van Jan Teunisz. ten
Cate merkwaardigerwijze geheel identiek aan het handelsmerk van Hendrik Gerritsz. ten Cate op het Zwolse ruitje van 1643 (waaruit
wij misschien mogen concluderen dat hij diens handelszaak heeft overgenomen?). Gerrit Teunisz. ten Cate voert als handelsmerk dezelfde hoofdletter , maar
nu met een normaal, onverlengd dwarsstreepje,
waartegen nu de onderkant van het rechterbeen van de een schuin naar
rechts omhooglopend dwars streepje heeft tot halverwege de hoogte van de
letter. Een van beide glazen staat nu afgebeeld op de omslag van de vorige
aflevering van ons tijdschrift 13). De weduwe Hulshof voert alleen een
monogram van de lettercombinatie “T” en “G” van Geesken
Teunisdr.
Gezien
het op alle drie ruiten vermelde jaartal 1677, mogen wij aannemen dat deze Ehrenvensterkens een geschenk zijn geweest der ooms en
tante bij het huwelijk van Teunis Lambertsz.
ten Cate in dat jaar.
De
ruitjes zullen wel gemaakt zijn in Borne zelf.
Immers, de reeds in noot 8 genoemde Snuif vond in de
stadsrekeningen van Ootmarsum een glazenmaker in Borne vermeld, die toen in opdracht van die stad een groot
glas in lood raam voor de kerk van Borne had
geleverd.
Maar
of de bruidegom bij die gelegenheid ook voor een “vensterbier” gezorgd heeft,
zoals eertijd gebruikelijk was, valt te betwijfelen. “Te Borne
was de kerkelijke tucht (bij de doopsgezinden) nog na het midden der 18e
eeuw bijzonder streng tegen de weelde gericht en bestond er toen nog een harde
censuur tegen het dragen van pruiken en sieraden en dreigde men een kraamvrouw
met de ontzegging van het avondmaal, omdat zij zich van een ongewoon soort
kleed en mutsje bediende”, schrijft Blaupot ten Cate 14).
Wanneer dát al niet mocht, dan was zo’n “vensterbier”
wel helemáál uit den boze! Eigenlijk ging men als goed mennist
met dat geven van die glas in lood ruiten al aardig over de streep tussen de
voorgeschreven eenvoud en de “aardse ijdelheid”. . . .
BRONNEN
EN AANTEKENINGEN!
1. Elderink, C., Twenter
laand en leu en leven.
Enschede (1937; pag. 55-f) over “Hoesmerken”: “In Buurse
teekent de boeren et markenbook
mangs met eer hoesmerk en dat et vaste teekens zeent, is wal duidelijk;
in 1643 en in 1697 wodt vuur ieder erve et zelfde teeken ebroekt, behalven dat der nen zoon, dee zien vader opevolgd is, wal ees ‘n klein streepken bi-j anzett, of dat et scheef steet of oonderste boaven. . . .”;
2. Wij komen nog eens in een
apart verhaal op deze affaire terug;
3. Focke, J., Die Sitte der Fensterschenkung in Bremen. Bremen Jahrbuch
Bd. 18 (1896; pgs. 49-ff):
in Bremen was de eerste aanwijzing voor dit gebruik
te vinden in een testament uit 1416, waarin gesproken werd over ‘malede schieven’ (beschilderde
ruiten). Dit gebruik werd spoedig een dusdanig statussymbool dat de raad van Bremen al in 1450 een waarschuwing tegen de daarbij
bedreven overdadige luxe moest uitvaardigen: “So welck an onser
borger wil gheven eyn glasvynster, de sal vor dat vynster nicht mer gheven als teyn grote (stuivers), utgesproken wat men gifft an klosteren
en kerken”. Grondregel bij dit gebruik was, dat men alleen ruiten schonk aan
zijn gelijken of maatschappelijk lager in rang staanden
(veelal ook naaste familie), maar niet andersom. Men vroeg ze ook direct aan de
heren van het stadsbestuur. Degene, die de ruiten ontving, moest er trots op
kunnen zijn: ,,Zeg me met wie je omgaat en ik zal zeggen wie je bent” moest er
uit blijken;
4. Bomann, W., Bauerliches Hauswesen und Tagewerk im
alten Niedersachsen. Weimar (1929; pgs.31-ff) geeft een plaats van zo’ n met
glas in lood ruiten ingezet raam in een oud boeren hoes in het museum in Celle van de Luneburger heide;
5. Te vinden in :
Driemaandelijkse bladen Dl. 17 (1917; pag. 12).
6. Knappert, L., Oudvaderlandsch volksleven uit de acta
der provinciale synoden. De Tijdspiegel (1901-II; pgs.
288-f) spreekt van een “kinderbier”, “meibier”, “gildebier”,
“groeven-, doden- of leedbier”, maar niét van het “vensterbier”. Daartegen wél:
Laan, K. ter, Folkloristisch woordenboek voor Nederland en Vlaams-Belgies-Hage/Batavia
(1949; pag. 422): “Vensterbier, het onthaal, dat de boer gaf aan de
ambachtslieden, wanneer in het nieuwe huis de vensters waren aangebracht. Nog
bekend in Groningerland”. Het oude gebruik was daar blijkbaar al afgezakt tot
een strikte formaliteit tussen bouwheer en de vaklieden, evenals het nu nog
bekende “pannenbier”;
7. Lerner, F., Vom
Fensterbier. Glasforum Bd.
2 (1953; pgs. 35-ff), waarin zeer uitvoerig op dit
vooral in Westfalen en Oost-Friesland
ingeburgerde gebruik uit de 17en 18e eeuw wordt ingegaan. Ook in het
graafschap Bentheim werd in de 17e eeuw
tegen deze “vensterbieren” geageerd. Het is dus volkomen aannemelijk dat ze
eertijds ook in Twente gebruikelijk waren. De schrijver bericht dat de boeren
vaak uit praalzucht z.g. familiewapens op deze glazen lieten aanbrengen, die
echter alleen ontsproten aan modellenboekjes der glazeniers, die de opdracht moesten
uitvoeren. Op deze manier verschijnen voor één familie soms verschillende
wapens, die niets met de werkelijkheid te maken hebben en de genealoog dan tot
verwarrende gevolgtrekkingen kunnen verleiden. Zeer uitvoerig wordt het
schenken van glas in lood ruiten ook besproken in: Borchers,
W., Glashütten und buerliches Glas in Westfalen und dem westlichen
Niedersachsen. Rheinisch-Westfalische
Zeitschr. F. Volkskunde Bd.
2 (1955; pgs. 39-52). In de 17e eeuw waren
in Lippe, Braunschweig en
de omgeving van Hannover en Osnabrück
(Ossenbrugge) al vele glassmelterijen. Vanuit Borgloh en Iburg bij Osnabrück werd in die tijd zelfs tot in Amsterdam
vensterglas geleverd;
8. Snuif, C. J., Over het
schenken van glazen; Verzamelde bijdragen tot de geschiedenis van Twenthe. Amsterdam (1930; pgs.
442-445);
9. Verdere informatie naar de
herkomst dezer ruiten en het huis, waaruit zij afkomstig zouden zijn, bleef tot
nu toe vruchteloos. Mogelijk zou deze te achterhalen zijn uit de archieven van
de Ver. voor Overijss. Regt
en Geschiedenis uit de jaren 1880, die zich in het provinciehuis te Zwolle
moeten bevinden. Ook een correspondentie met locale historici in Blokzijl
leverde tot nu toe niets op.
10.Blaupot ten Cate, S., Geschiedenis
der doopsgezinden in Groningen, Overijssel en Oost-Friesland.
Leeuwarden/Groningen dl. 1 (1842; pag. 102) en dl. 2 (1842; pag. 62).
11.Meyling, A. C., Een bezoek aan
‘Den Paschen’; in: Heeringa,
G., Uit het verleden der doopsgezinden in Twente. Borne
(ca. 1926; pag. 16): ,(. . . .Hun 94-jarige grootmoeder,
die sinds enkele jaren overleden was, die wist er meer van! Die wist nog te
vertellen van een oud glas, dat zij in haar jeugd nog in het huis had gezien en
waarop vermeld stond:
12.Deze ruiten, van hetzelfde
formaat als die in het Zwols museum, waren in
13.Door een vergissing i s dit
verhaal één nummer later verschenen;
14.Zie noot 10: dl. 1 (1842;
pag. 102). Over de eertijds bijzonder rigoureuze
leefregels der mennistenbroeders en zusters staan bij
hem vele, nu merkwaardige zaken te lezen.