HARP- EN LIERGEZANGEN ONZE
NAAMGENOTEN (Tweede deel)
HERMAN TEN KATE HERMANSz. DE
JONGE (1705-1728) ALS DICHTER
(Familieblad No. 22 – febr 1980, blz. 594 – 599)
"Herman ten Kate, broederszoon van Lambert ten Kate, welke de grondlegger
der Nederduitse letterkunst was, voegde bij de 'Drie gewigtige
Bedenkingen des Gemoeds' van zijnen oom zijn 'Weg
tot Heil' en de 'Zededichten', bij Tirion in het jaar 1728 te Amsterdam verschenen. Deze 'Zededichten' zijn door sommigen eveneens aan Lambert ten Kate toegeschreven,
maar ten onrechte blijkens de keurige verhandeling
van den hoogleeraar H. Tollius
op pag.
Het is ons echter wél
onder ogen gekomen, want het boek is te vinden in de vroegere bibliotheek der
Doopgezinde Kerk op het Singel in Amsterdam en nu ondergebracht in een zaal van
de Universiteitsbibliotheek daar juist tegenover in de afdeling "Mennonitica" met cat. nr.
11-9982. Nog een tweede exemplaar is aanwezig in de algemene kollekties. Een derde wordt bewaard in de Koninklijke
Bibliotheek in Den Haag. Het is een prachtig, in donkerbruin leer gebonden
boekwerk met stempelband. De inhoud bestaat uit een aantal te
samen ingebonden los van elkaar staande werken, welke alleen dit
onderling gemeen hebben dat ze van zwaar religieuze inhoud zijn, namelijk:
Het gehele boekwerk is rijkelijk doorschoten met (niet erg fraaie) gravures
van de bekende (Doopsgezinde) illustrator Jan Luyken.
De verzen van onze dichter doen in het
algemeen, tegenover de verdere inhoud, niet onder in religieuze
geladenheid:
Om nu een korte indruk te geven van
het dichterlijk kunnen van onze Herman
Hermansz. ten
Kate de Jonge laten wij eerst (vanwege de matige
lengte) het l3e vers horen:
KONING DAVIDS 65e HARP-GEZANG,
OPGEDRAGEN AAN MIJNE NICHTE JOSINA TEN KATE OP HARE 28e VERJARINGE OP 12 NOVEMBER 1724
Hoe schichtig snelt de tijd
ook langs zijn pad,
waar hij het koord uws levens heeft gevat
en opwindt om het
wentelende rad der vlugge jaren!
Thans slaat hij wéér
een knoop in deze koord';
thans viert gij wéér den dag
van uw geboort';
thans voelt mijn geest tot
zang zich aangespoord, met spel te paren.
Zo tone
zich nu oud en jong verheugd
door zang of spraak! Het strijd niét met de deugd,
nóch 't
voegt niet kwaad, in zedigheid en vreugd den toom te vieren.
Voor mij, ik kieze, op herderlijken trant,
met bloempjes, doch van Godes geest geplant,
schoon min of meer gekreukt
door mijne hand, uw hoofd te sieren.
Ik dreun en strijk
vorst Davids galmen na,
en zo mijn harp te laag
bij zijne sla,
men denk':
die klank vindt nergens wederga, ik zwijge, in mijn
jaren.
Mijn jaren zijn't, waar ik mij op verschoon:
dies, ver van Hem te dingen
naar de Kroon,
volg ik, dus zacht, den Godgewijden toon van Davids
snaren.
Dit is een bijzonder knap vers in zijn pentameters met hun a-a-a-c en b-b-b-c rijmen en
ditmaal niet zeer zwaar op de hand.
Uit het (te lange) gedicht op het huwelijk van zijn zuster Sara met Teunis Blok volgen
slechts enkele passages:
Door welk een driftgevoel is thans mijn geest gedreven
om op te zingen
van de liefde en haren lof!
Wat kon mij immer meer een
sterker prikkel geven tot zulk een zanglust dan wel
deze dag en stof,
dan déze dag,
waarop een teergeliefde zuster
in teed're liefde trouwt, beminnend en bemind!
Zong ik dan ooit met schroom, nu zing ik veel geruster,
wijl ik hier voet
van hoop op gunstig duiden vind.
Hij richt dan het woord tot bruidegom en bruid
afzonderlijk:
O bruidegom, o Blok, then ik
voortaan als broeder zal welkom heten met den mond en met het hart,
wees toch altijd een
trouw beschutsheer en behoeder
van haar, wier
smart mijzelfs gelijk mijn eigen smart!
En:
En, waarde bruid, ik kan nóch wensen nóch verwachten
zo
veel als 't harte u gunt. Het gunt u meer dan 't weet.
Hier draait de liefde zelfs ver boven de gedachten
en acht uw welzijn
aan Gods wijsheid best besteed.
Niets, dat uw heil niet staaft, moge ooit uw vreugde
krenken!
Uw staat, in dezen staat, o zuster, dien geaanvaardt,
zij zó vervuld van
zoet, dat altoos het herdenken van dezen dag en trouw u heug'lijk
zij en waard!
Dan richt hij het woord tot de moeder van de bruidegom
(de schoonvader van de bruid is blijkbaar reeds
gestorven):
En gij, vrouw Blok, die reeds kloekhertig met genoegen den last des ouderdoms
op uw schoud'ren draagt,
Uw heusheid belg' zich niet,
maar wil 't in 't beste voegen, dat mijne jonkheid uw
gehoor vergt, ongevraagd.
Het staat de jeugd niet kwaad met veel ontzag tot ouden
te naad'ren en den mond met wensing
op te doen:
dat dan de Hemel u
doe zien deez' nieuw-getrouwden
langs éne lijn met
vreugd ten rechten einde spoên.
Dat steeds uw
ouderdom dienstvaardig mag bevinden
Mijn zusters
hand en harte, als van eigen kroost!
Dan worden ook
zijn eigen ouders toegezongen:
Gij ook, mijn
moeder en mijn teergeliefde vader!
Hart-trekkende oud'ren, die der kind'ren best
beoogt,
wat wilt gij, dat
uw zoon u wenst? Wat kan hij nader
dan al het
wenselijk, dat gij u zelven wensen moogt?
Ziet steeds in Sara's huis verhoopte rust beklijven, Eendrachtigheid van
wil, min zonder droefenis!
Hij, die u voorts den naam van ouders toe zal schrijven,
zij u een zoon,
gelijk uw dochter dochter is.
Tot slot:
Gij disgenoten, in
den bruiloftzaal gezeten,
die de oren gunstig
aan mijn tonge hebt geleend,
laat ook het jeugdig
paar uws harten heilwens weten,
of zegt er amen op
indien gij 't met mij meent!
Al zijn gedichten stralen een
milde welwillendheid uit. Ze worden vrij kort na zijn vroegtijdig overlijden in
"Ontvang en lees ook de Zededichten
van den zelfden jongen neef, welke ik goedgevonden heb hier achter zijnen Weg
tot Heil te plaatsen. De hoop van een nuttelijk vermaak
en ook vermakelijk nut heeft mij het meest daar toe overgehaald.
God zij gedankt, die zulke talenten en die ook zulke
lieve vruchten van dien jongen akker aan ons geschonken heeft!
De orde en rang dezer gedichtjes
is geschikt naar den tijd op welken zij gemaakt zijn en de jaren zijner
jonkheid heb ik erbij gevoegd, opdat de lezers te bescheidenlijker
daar over zouden kunnen oordelen. Hij stierf op eene
wijze, die niet dan eene allertroostelijke
nagedachtenis heeft aan de overblijvenden om uit dit
sterfelijke Huis des Tabernakels in de onsterfelijkheid over te gaan en zijne loopbaan voor voltrokken te stellen...".
Claas Bruin, een bekend dochter in
die dagen, behorend tot een typisch wat verlichte Doopsgezinde kunstenaarskring
in Amsterdam, die ook door de daar wonende familie van Herman ten Kate gefrequenteerd werd en waartoe b.v. ook A. Jansen,
Joh. Bredenburg en Daniel
Willink behoorden, publiceerde in zijn in 1741 te Amsterdam gedrukte
"Bijbel-, zede- en mengelpoëzie" op pag. 401 nog het volgende:
GRAFSCHRIFT VOOR DEN
GODVRUCHTIGEN
HERMAN TEN KATE, DE ZOON
Deez zerk bedekt Ten Kate's lijk,
maar niet zijn ziel, die 't
eeuwig rijk
beöogde door bespiegelingen
en met den Schepper aller
dingen
verkeerde, eer hij al 't aards
verliet.
O jeugd, die U op 't broze riet.
van waan verlaat, 't geen
heil doet derven,
volg hem in leven en in
sterven.
Gestorven in Amsteldam
den I sten van Bloeimaand
MDCCXXVIII