(Familieblad No. 22
– febr 1980, blz. 600 - 605, deel III)
God dank, dat ik
familie heb,
veel lieve
bloedverwanten,
al heeft ons 't grillig
levenslot
verspreid naar alle
kanten.
Het maakt mijn leven
rijk en schoon,
dat zó veel warme
harten
zo vriend'lijk
delen in mijn lot,
mijn vreugden en mijn
smarten.
Uit:
"Van maag en vriend" uit 1894)
Ds. Berend ten Kate, voor de
afwisseling dit keer eens een dichter uit nieuwere tijd, behoort tot de Ten Kate familie uit Avereest (zie
nr. 12-f op p. 45 van boekje 3). Gedurende zes lange jaren studeerde hij
theologie in Utrecht, waarin hij de eerste drie jaren erg honkvast op kamers was
bij de familie Van Meerten op de Springweg. Vanaf
1875 begint hij telkens van "ploerterij" te veranderen: in het vierde
jaar woont hij op het Oudkerkhof bij Van Dongen; in
1876 vinden we hem in de Studentenalmanak als wonend op de Mariaplaats
bij een Achterberg en in het jaar van zijn afstuderen, dat in 1877 valt, op
kamers bij Van Boekhoven op de Lijnmarkt, allemaal bekende oude Utrechtse namen
uit de binnenstad.
Uit het "Mengelwerk" der Utrechtse
Studentenalmanakken van 1873 tot en met 1875 blijkt dat hij de lier al spoedig
ter hand nam, wanneer wij althans de verzen, die alleen met de voornaam
"Berend" zijn ondertekend, óók op zijn naam mogen stellen. De titels
verraden al iets van de inhoud: "Lenteavond" in 1873,
"Herinnering" in 1874 en tenslotte in 1875 vier gedichten, wanneer
hij zelf in de almanak redactie zit voor een jaar, met de opschriften "Het
blinde kind", "Verzuchting", "Hare ogen" en
"Najaarsdagen". Van die 6 verzen zijn twee uitdrukkelijk met B.t.K. ondertekend. Het eerste is meteen al héél treurig en we moeten maar raden
wat zich daar indertijd allemaal heeft afgespeeld: in Utrecht (of in Avereest?):
HERINNERING
Ach, waarom zijt ge droevig?
Omdat ik henen ga?
Droog, lieve, toch uw
tranen.
Ge ziet me wéér weldra!
Een jaar is toch zo
lang niet.
Een jaar gaat spoedig
heen
en dan ben ik hier
weder.
Kom, staak dus uw
geween.
Een jaar vlood heen en
'k keerde.
'k Zag mijn bekenden
weer,
maar haar, die ik beminde,
mijn énige, niet meer!
De wrede dood brak
gruwzaam
de teed're
bloeme af.
Ginds in de schaûw van ’t lover,
daar is haar eenzaam
graf.
En staande bij die
groeve
en starend op haar
steen
denk ik aan hare tranen
en aan haar droef
geween.....
Dan horen wij geruime tijd niets meer van hem als
dichter.
Na enkele standplaatsen van kortere duur in Lexmond, naast Eibergen en Aalten in de Achterhoek, wordt hij dra in 1890 te Rotterdam
beroepen, waar hij 30 jaar tot zijn emeritaat in 1921 werkzaam blijft.
In die
periode verschijnt in 1894 nog eens een dichtbundel van zijn hand:
"Lindebladen", 168 pagina's kwarto met links van het titelblad een
gekleurde litho van een landweg door het veld met bomenrijen en rechts een
huisje, mogelijk een uitzicht uit het ouderlijk huis in Avereest?
Het eerste vers zou daar op kunnen duiden. Het heet:
LINDEBLADEN
Linden voor mijns vaders woning,
oude, trouwe lindenrij
met uw knoestig brede
takken:
zoet is uw herdenken
mij!
'k Denk aan hen, die
daar nog wonen,
aan mijn dierb'ren
vader 't meest,
met zijn witbesneeuwde schedel
en nog altijd held're geest.
'k Denk aan vele lieve
trekken,
die ik hier niet
weerzien zal:
éne zuster en twee
broeders,
maar mijn moeder boven
al!
Daarmee ploffen
we meteen al in de genealogie: de vader in het tweede couplet met zijn "witbesneeuwde schedel" is dan 75 jaren oud,
tegenwoordig overigens geen leeftijd meer om dan al geen "heldere
geest" meer te verwachten! De data in het derde kouplet zijn in
overeenstemming met de stamboom: in 1872 stierf zijn ongehuwd gebleven broer
Arend ten Kate als eerste, dan in 1884 zowel zijn
zuster Geertje, die met een Ds. Hasselman
getrouwd was als zijn broer Bonne Berend ten Kate, de steenfabrikant in
Kampen. Tenslotte overlijdt zijn moeder Berendina
Berends in 1887.
Zowel in de 's Gravenhaagse Koninklijke Bibliotheek als in de
Gemeentebibliotheek van Rotterdam (katal.nr.
1215-D-16) moest deze dichtbundel voorhanden zijn, maar op het eerste adres was
het boek spoorloos weg, zodat we het Rotterdamse exemplaar moesten raadplegen.
Er komen méér "genealogische verzen" in de
dichtbundel van Ds. Berend ten Kate voor. Wij zullen
er nog twee (verkort) citeren. Het eerste (op bld.
37) is een gedicht op de veertigjarige echtvereniging van zijn ouders in 1881:
O, des Heren
wond're zegen
trok met U deez' woning in
en heeft nimmer U ontbroken,
ook bij 't groeien van 't gezin.
Zeven zonen en drie dochters
ziet Gij om Uw feestdis heen.
In de ganse kring van dierb'ren
mist Uw oog, Uw hart slechts één.
Eén alleen
ontbreekt aan 't elftal,
dat de Here God U gaf,
een,
verwelkt in 's levens bloeitijd,
vroege
prooi van 't wrede graf....
Hier wordt
natuurlijk weer gedoeld op de in 1872 overleden ongehuwde broer Arend ten Kate.
Op bl.
41 volgt een gedicht op de bevestiging tot predikant van zijn broer Hendrik ten
Kate, die dominee te Sliedrecht
werd, in 1883 en op bl. 92 wordt zijn eigen bijdrage
aan de uitbreiding der stamboom gezongen (een vers uit 1894):
BIJ DE
GROTE VIJVER
'k Zat mijm'rend bij de vijver,
de vijver in het bos,
de brede, stille
vijver.
Ik zat op geurig mos.
Zo in genot verloren
staarde ik een vlinder
na...
Daar klonk het in mijn
oren:
"Mama, daar is
Papa!"
Nu vloden plots mijn
dromen
als met de vlinder
heen,
want ik zag iets beters
komen,
een gróter schat, naar '
k meen.
Eerst kwamen aangevlogen
mijn zoontjes, rap van voet,
met lieve, lachende
ogen
vol levenslust en
gloed.
Toen, met de
kinderwagen,
kwam nummer drie er bij
en keek met welbehagen
zo zonnig en zo blij.
En wié sloeg van terzijde
ontroerd het groepje gâ?
De jongens lachten blijde:
"Papa, daar is Mama!"
Dat was zijn vrouw Hendrika Marg. Piper met als
"zoontjes, rap van voet" Warner Anton Berend ten Kate met zijn
jonger broertje, de latere meester in de rechten Theophilus Bonne ten Kate, terwijl de kinderwagen bevolkt werd door de
pasgeborene latere arts Margarethus Johannes ten Kate.
Naast zijn dichtbundel maakt hij nog een (op muziek
gezet) lied ter gelegenheid der eerste steenlegging van een nieuw Rotterdams
stadhuis, een jubileums gezang voor het 50-jarig bestaan van "Obadja", een feestcantate bij het gelijklange bestaan
der Nederlandse Zendingsvereniging en ook een lied "Aan de
Koninginnekerk" ter ere van de ingebruikneming van dat gebouw.
Volgens een krantenbericht uit 1941 bij zijn overlijden
op 88-jarige leeftijd in Velp was zijn
"Rotterdams Stedelied" het meest bekend van
alles. "Op de Rotterdamse scholen, op volksfeesten en officiële
plechtigheden is het vaak gezongen. En mits de zangers met de pittige melodie
(muziek van G.B. van Krieken) vertrouwd waren, ging
er van dit lied een grote bekoring uit", schrijft de krant.
Het komt in zijn originele versie in zijn dichtbundel
voor op bl. 60 ("Aan Rotterdam", uit
1893). Bij vergelijking met wat men daar als "Rotterdams Stedelied" van gemaakt heeft, blijken alle
dichtregels, waarin de naam van God voorkomt, in het "Stedelied"
dusdanig te zijn omgewerkt dat die naam daaruit geheel verdwenen is! Wij
betwijfelen of dat wel in overleg met de dichter zal zijn geschied:
ROTTERDAMS STEDELIED
'k Heb U lief, Rotterdam, met Uw drukte en gewoel,
waar het leven zo krachtig in bruist,
Koningin van de Maas, uit wier golven een lied
vol van glorie en hoop U omruist!
In de wedstrijd van handel en scheepvaart houdt Gij fier
de vlag onzer vaad'ren omhoog
en Uw heden is niet aan 't verleden ontaard,
dat met roem Hollands naam overtoog.
Zo gaat het dan
nog vele coupletten verder.
Ds. Berend ten Kate mag zich gelukkig prijzen dat hij ontkomen is aan de
spotlust der in zijn tijd opkomende nieuwe dichtersgeneratie van Kloos, Verwey en vooral Frederik van Eeden, die onder de
schuilnaam van Cornelis Paradijs in de bundel
"Grassprietjes" de toenmaals veelvuldig voorkomende "dichtende
dominees" te lijf ging, die zo geheel onberoerd door de grote sociale
problemen, die zich in die jaren der late 19e eeuw begonnen of te tekenen, er
maar onbezorgd op los kabbelden met hun "lieve" verzen. Daarvoor is
hij toen niet voldoende in de publiciteit getreden met zijn poëzie: zijn
dichtersbloemen bloeiden te veel in stilte. Ze bleven onopgemerkt als de
lindebladen, die voor zijn vaders huis in Avereest in
de herfst neer dwarrelden.
De volle lading
echter kreeg zijn naam- en ambtsgenoot, de dichter dominee J.J.L.
ten Kate, die in deze serie eerlang ook aan de beurt
zal komen.