(Familieblad No.
23/24 – juni/juli 1980, blz. 615 - 621, deel IV)
EEN DICHTER-DOKTER DIRK TEN
CATE (1675-1701) - (1e stuk)
Deze Dirk ten Cate (voor zijn plaats in de Bornse stamboom verwijzen we naar nr. 48 op blz. 212 van
boekje 10) neemt een bijzondere plaats in onder onze dichtende naamgenoten: wij
kenden aanvankelijk maar twee gedrukte dichtregels van hem en deze kwamen ook
nog maar hoogst toevallig aan het licht bij bet speuren in een verzameling
ingebonden losse verzen van Johannes Bredenburg de Jonge, dichter en "zijdereder" in
Amsterdam, zoon van de Rotterdamse "deftig koopman" van die naam en Katharina Oudaen, allen
doopsgezind. De bundel is een unicum en komt alleen maar voor in de "Mennonitica" op de Univ.Bibliotheek
op het Singel in Amsterdam (kat.nr. II-2991).
Zij werden gemaakt als grafschrift voor een eertijds in de stad Amsterdam bekend (natuurlijk óók
doopsgezind!) lakenkoopman Anthony Isaäks. Rooleeuw (1630-1700). Zie
voor hem de studies van H.F.Wijnman: "Uit de
kring van Rembrandt en Vondel", Amsterdam
(1959), pag. 72 en ook: J.C.van
Slee: "De Rijnsburger Collegianten",
Haarlem (1895), bl. 162 e.a. Deze "Rijnsburger Collegianten",
een zeer
piëtistisch
ingesteld gezelschap van overwegend liberale doopsgezinden en remonstranten,
onderhielden een groot weeshuis in Amsterdam ten bate der armen, waarvan deze Anthony Rooleeuw o.m. een der
weesvaders was. Zijn vader was een groot vriend van
Vondel geweest. Waarschijnlijk was hij een oom van de derde vrouw van de
halfbroer van Dirk ten Cate, die Katharina Rooleeuw heette. Deze was bij haar hertrouwen weer de
weduwe van de doopsgezinde koopman Isaäk Feitama, de vader van de bekend geworden Sybrand Feitama, welke weer leerling
was van onze taalgeleerde Lambert Hermansz.
ten Kate.
Dat grafschrift is kort en bondig:
"Hier leit
een kroon der godsdienst onzer eeuw!
Wie vraagt wie 't is? 't Was armoedstroost Rooleeuw"
D. TEN
KATE
Die twee regels zijn niet erg overtuigend om iemand
meteen maar tot dichter te bombarderen, maar dat Dirk ten Cate de titel wél
verdient, blijkt (langs een omweg) uit zijn dissertatie van 2 Maart 1694, waarmee hij aan de Universiteit van Leiden zijn
graad van Doctor in de Medicijnen behaalt. Dat proefschrift, of eigenlijk beter
lijst van stelling, die hij voor de Leidse
professoren te verdedigen had, komt ook weer sporadisch voor: de
Universiteitsbibliotheken van Leiden en Amsterdam hebben een exemplaar en
merkwaardigerwijze ook de Amerikaanse "Library
of Medicine" in Colombia. Het is een brochure
van 13 pgs. kwarto, die gedrukt werd op de persen van
Abraham Elzevier, de Leidse "academiae
typographus".
Het "Athenaeum Illustre" van Amsterdam, waar Dirk ten Cate als
jeugdige broek van amper 15 jaar zijn eerste inwijdingen in de geheimen der
geneeskunst ontving, bezat niet het "jus promovendi". Wij zien hem
dan ook, wanneer hij op 18- of 19-jarige leeftijd klaar is met zijn studie (!),
in het "Album studiosorum Academiae
Lugduna Batavae"
ingeschreven als: "Theodorus ten Cate, Amstelodamensis, 28 jaar, med. card." op 22 Feb. 1694. Die opgegeven ouderdom van 28
jaren klopt natuurlijk niet. Hier zou een schrijffout ingeslopen kunnen zijn,
want we mogen toch niet van een brave mennist (wiens ja ja en wiens nee nee was) verwachten dat hij, wat in die jaren wel meer
gebeurde om wat bezadigder te lijken bij het examen, zélf zijn leeftijd wat
opschroefde?
Tien dagen later komt hij opnieuw in het register voor:
op 3 Maart 1694 staat hij vermeld met de toevoeging
"Med.dr." achter zijn naam. Hij kwam dus
goed door zijn examen heen. Hij draagt zijn dissertatie aan twee personen op.
Eerstens aan zijn vader:
"Plurimum
reverendo viro D. Henrico ten Cate, Amstelodami,
in coetu Christianorum
quos Mennonitas vocant,
Verbi Divini ministro fidelissimo,
parenti meo charissimo,
filiali
amore in aeternum venerando,
colendo"
(Aan de zeereerwaarde heer
Hendrik ten Cate, Amsterdammer,
in de
Christelijke gemeente, die men de Mennonieten noemt,
de allertrouwste
dienaar van het Goddelijk Woord,
mijn
allerdierbaarste vader,
tot in
eeuwigheid vereerd en hooggehouden door de liefde van zijn
zoon)
Hier leren wij dus uit dat zijn vader (zie nr. 25 op bl. 86-90) niet alleen "koopman", maar bovendien
"vermaner" in de Doopsgezinde kerk was, wat klaarblijkelijk hoger
door zijn zoon wordt aangeslagen dan zijn koopmanschap.
De andere opdracht is gericht aan kennelijk zijn
leermeester in de geneeskunde, de arts Pieter Bernagie, die wij op bl.
De dissertatie heeft als thema: "De diarrhoea" of "Over de diarrhee"
(buikloop), met een aantal stellingen, die heden ten
dage al lang achterhaald zijn en verouderd en welke er hier overigens ook
weinig toe doen.
Aan het slot van het proefschrift staan twee gedichten
afgedrukt. Het eerste is een langdradig en nietszeggend vers in het Latijn van
een zekere J.Weslingh (waarschijnlijk de zoon van een
lutherse dominee Paulus Weslingh
uit die tijd in Amsterdam een medestudent van hem), maar het andere van de hand
van de al hiervoor genoemde Johannes Bredenburg de Jonge is zeer de moeite waard om hier
afgedrukt te worden. Deze Bredenburg
moet tot de intiemere vriendenkring van de Amsterdamse Ten Kate's
behoord hebben: wij vonden van zijn hand nog een huwelijksvers voor Herman ten Kate (de Jonge) en Josina Bronkhorst in 1691 (een ander vers dan op blz. 212 en 213
staat) en een soortgelijk gedicht op het hertrouwen van Herman (de Oude) in
1695 met een Kornelia van Wetteren
uit Rotterdam (zie nr. 27 op blz. 94 van boekje nr. 6).
Aan
de
geleerde jongeling
Dirk
ten Kate
toen hij
in de Hogeschool van Leiden tot der
Medicijnen
Doctor werd ingewijd
Sic igitur ad astra
Dat's weer
een proef in 't veld der wetenschappen!
Ten Kate,
dat's van konst tot konsten stappen!
Zó wint Gij bij een krans voor
poëzij
een
nieuwe kroon in 't veld der artsenij.
De Amstel
luisterde naar Uw gezangen!
Nu blijft de Rijn aan Uwe
reden hangen,
terwijl Gij
over buikloop redeneert
en Uw
gestel voor ieders oor verweert
Vaar voort zo langs die heerbaan op te draven!
Zo trekt de wereld voordeel
van Uw gaven.
Zo zie ik U eerlang als een
Galeen
of Hippokraat door kranken aangebêen.
En laat zich hier Uw geest nog
niet bepalen,
maar
treedt ze haast in Godgeleerdheids' zalen,
zo moogt Gij ook in zielemedicijn
een Theodoor, een Godgeschonk'ne
zijn!
Hier lezen wij dus hoe de jeugdige Dirk al een dichter
was vóór 1694: "De Amstel luisterde naar zijn
gezangen" en hij won al "een prijs van poëzij"
in zijn jonge jaren. Hij zou zich dus een "poëta
laureatus" mogen noemen, met een krans van
laurierblaren op het jonge hoofd als kroon! we mochten
hem dus met recht in deze serie opnemen.
Verder blijkt uit het laatste der vier coupletten dat
hij, naast zijn dichterschap en volbrachte studie in de geneeskunde, óók nog
een studie in de theologie ambieerde met de mooie toespeling op de
gelatiniseerde vorm "Theodorus" van zijn
voornaam. Onze Dirk moet dus wel een soort genie zijn geweest!
Over zijn loopbaan als dokter horen we verder niet. In de
opsomming van doopsgezinde artsen, die in de "Doopsgezinde
Bijdragen", N.S. 2 (1:868), blz. 92-ff
gepubliceerd werd, komt zijn naam niet voor. Wijzelf zouden (onder ons) een
beetje huiverig zijn geweest om zo'n jeugdige arts,
die bovendien nog dichtte, aan ons ziekbed te roepen, maar in zijn dagen waren
er, gelukkig voor hem, nog "armen" genoeg waarop hij zijn kundigheid
kon botvieren. En misschien viel alles ook nog wel beste mee.
Snuffelend in de bibliotheek van de Maatschappij voor
Ned. Letterkunde te Leiden (in de U.B. op het
Rapenburg aldaar) zijn wij tóch nog een drietal
bruiloftsverzen van Dirk ten Cate tegengekomen en wel:
Gedateerd op 31 Aug. 1692 een vers "ter bruiloft van
Antony Kops en Maria Vermande", geheel in
hexameters, 4 pgs. lang en van vrij goede kwaliteit.
De bruidegom wordt als "neef" aangesproken (zowel de eerste vrouw van
zijn vader als ook de vrouw van zijn oom Jan waren
dames Kops uit Gogh):
"dien 't
genoeg en was dat hij met grote stappen
zijn stand
verbeterde door nijv're koopmanschappen"
en de
bruid heeft:
"aangename zwier met overschone leden
en 't
edelste gemoed, begaafd met fraaie zeden",
die:
"in 's bruigoms zinnen
steeds verliefde vlammen wekt
en zuchtingen, gelijk een zelsteen
't ijzer trekt".
De bruidegom heeft blijkbaar
kort voor het huwelijk een of
andere
moeilijke zeereis achter de, rug gehad, want:
"hij laat de rampen van
die worstelende baren
en wilde
golven met geheel hun omslag varen.
En heeft hij om zijn bruid nu
lang en zwaar gestreên,
Antonie'
hebben dat zo met elkaar gemeen:
Dat tuig' zijn naamgenoot, die
zich te land en water
in groot
gevaar begaf ter mien' van Kleopater.."
Gedateerd 26 Okt. 1692 een vers op de "gulden bruilofte van Dirk Wybrandsz. Paltz en Pietertje, Jansdr. Kolk", een vers van eveneens 4 pagina's in
hexameters, waarover weinig kan worden gezegd, want:
"Hier eist men geen
gejank, gesmeek of vleierij,
geen dart'le minnezucht, noch wulpse vleierij:
dát zij voor 't wufte hart: Hier spreekt men
/van
bedaarden;
hier
passen statige, eerbiedige gebaarden..."
Gedateerd 18 Jan. 1693 volgt dan nog een vers, bestemd
voor een kollega in de heelkunst, de arts Pieter Heinze, die in Monnikendam
trouwt met Trijntje Beths, die van moederskant
ongetwijfeld een nichtje van Dirk zal geweest zijn:
"Zijn schrander oordeel,
fijn gewet
in ziel-
en lichaamsartsenijen,
't geen
ziel- en lichaamskwaal verzet,
kan hem
niet van de Min bevrijen.
Zijn ijver, in een kloek
verstand,
gewoon voor niemands kunst te wijken,
volgt hier
een zoete Minnetrant.
Geleerdheid moet de vlag hier strijken.
't Was
in zijn loop genoeg belets,
dat hij
het hart nog niet kon winnen
van zijn
zo lang beminde Bets,
die
Noord- en Leidstar van zijn zinnen..."
De drie verzen van Dirk ten Cate werden gevonden onder
nr. 1197-B-31 met de nrs. 7, 12 &
Nr. 17 van de ingebonden band bleek een extra verrassing
op te leveren: dit bleek een gehele bundel met trouwgedichten te zijn, gewijd
aan zijn eigen bruiloft en geschreven door een vijftal van de bekendste
doopsgezinde dichters uit die tijd en zijn eigen moeder! De datum van dit
huwelijk bleek overigens niet, zoals boekje nr. 10 op pag. 212 zegt, de 19e Augustus, maar de l2e Aug. 1696 te zijn geweest. Hij trouwt
dan met Johanna Kist, die de dochter is van de
koopman Jan Kist en Sara ter Haar.
De bundel opent met een vers van niemand minder dan Pieter Bernagie, de hoogleraar in
de geneeskunde, auteur van vele Amsterdamse toneelstukken en direkteur van de plaatselijke schouwburg, wien hij eertijds zijn
proefschrift opgedragen had.
Het is een echt feestelijk gedicht in de stijl van de
verzen van Hooft, met een "zang" en een "tegenzang"
"Wie
zal veilig kunnen leven
voor de
streken van de Min,
nu het Theodoor moet geven
en zijn
hart hem ruim in?
Vruchtloos
was Ten Kate's pogen,
ál
zijn wijze omzichtigheid,
toen de
Min Johanna's ogen
had tot
lokaas uitgespreid"
Bernagie roemt
dan Dirk ten Cate's geleerde aard:
"die,
door 't kunstig samenvoegen
van de
wetenschap en deugd,
strekt zijn
vader tot genoegen,
werd zijn moeder's hoogste vreugd.
die,
volleerd de Heil'ge Blaad'ren
in haar
grondtaal openslaat;
die, om
't Groot Geheim te naad'ren,
vraagt de
Griekse tolken raad"
Er valt echter nog meer over Dirk ten Cate's
geaardheid te peuren uit het bruiloftsvers, dat Pieter
Bernagie voor hem maakte: aanvankelijk schijnt Dirk
ten Cate niet zo bijster enthousiast te zijn geweest om te gaan trouwen....:
"Veilig
voor de minneschichten
kon Uw Theodoor bestaan,
maar in 't
wetboek zijner plichten
werd hem
't huw'lijk aangeraân.
't Is
geen minnelust, maar reden,
die hem
Kist beminnen doet.
't
Lokaas was hem licht ontgeleden,
maar het
overtuigd gemoed
overdracht zijn
ware plichten,
dat hij
't bloeiende geslacht
neven leev'ren moest en nichten,
door een huw'lijk voortgebracht..."
Het lijkt er dus veel op dat wij hier met een ouderwets
en in doopsgezinde kringen normaal door de ouders bekokstoofd "mariage de raison"
te maken hebben, waarbij later maar de liefde vanzelf komen moest. Men leze
over dit onderwerp de "Menniste Vrijage"
van I.H. van Eeghen
(Amsterdam, 1968) om te zien hoe dat vroeger bij ons ging!
"Het huijs (met
erve), staende en gelegen aen de Oostzijde van de Keijsersgraft,
dicht aen de Brouwersgraft,
als mede het tuijntje achter dit huijs
gelegen, breet vijftien voeten en diep twintig
voeten (dat nimmer betimmert sal mogen worden)",
zoals dit in 1681 voor 6500 gld. door de koopman Hendrik Lambertsz.
ten Cate gekocht werd van de erfgenamen van Johannes Damman. Hij woonde hier met zijn tweede vrouw Neeltje Dirksdr. Beths, hun zoon, de arts Dirk ten Cate en zijn vrouw Johanna Kist. Ook beider enige dochter Sara
ten Cate woonde hier met haar man Albert van Heyningen, die na haar dood in 1716 het huis aan Abraham
van Bronkhorst voor 6550 gld. doorverkocht. Via deze
en nog een Roelof Veningh kwam het huis wederom in
bezit van een arts, Dr. Peter van Balen, in wiens
familie het toen lange tijd bleef.
Het bewuste huis staat juist in het midden van de plaat
op de omslag afgebeeld, overgenomen uit het "Grachtenboek van Caspar Jacobs. Philips (1732-1789). Volgens E. van Houten,
de bewerker van de facsimile-uitgave, zou het huis door de arts Peter van Balen
na de aankoop verbouwd zijn.
Komend van de
Brouwersgracht is het ’t vijfde huis van de hoek op de
oneven zijde van de Keizersgracht, met het nr. 9 als huisnummer. De voorgevel
is geheel gerestaureerd in de oorspronkelijke stijl; door de tegenwoordige
eigenaars van het pand, de hr. & mevr. Spaan-Kemp, werd het
interieur op bijzonder smaakvolle wijze gemoderniseerd.
(Wordt vervolgd)