(Familieblad No. 23/24 – juni/juli 1980, blz. 642 - 649
deel VI)
EEN TWEEDE DIRK TEN CATE, MAAR NU UIT GRONINGEN
(1741-1822)
Bij het zoeken naar dichtende naamgenoten kwamen in een der
daartoe geëigende bronnen een Dirk ten Cate tegen.
"Dirk ten Cate vervaardigde", schrijft A.J. van der Aa in zijn
"Nieuwe biografisch, anthologisch en kritisch woordenboek van Nederlandse dichters" (A'dam
In de "Mennonitica"
collectie van de Amsterdamse Universiteitsbibliotheek, waar een volledige
verzameling van alle, van de eerste aanvang tot op deze dag in onze
Doopsgezinde kerken gebruikte liederenbundels aanwezig is komt de naam van Dirk
ten Cate niet voor, omdat in de meeste bundels de namen van de makers der verzen
niet vermeld werden.
Een artikel van J.G. de Hoop Scheffers ("Korte geschiedenis van het kerkgezang
onder de Doopsgezinden hier te lande"), in de Doopsgez.
Bijdr. dl. 5 (1865), p.73 bracht ons echter verder:
wij lezen dat in een bundel "Gelegenheidsliederen" van de Amsterdamse
Doopsgezinden, die in Dec. 1759 door het kunstgenootschap "Laus Deo salus populo" werd
samengesteld en uitgegeven, naast elf liederen van de "bekende" Bernard de Bosch vier liederen voorkomen van Dirk ten Cate,
echter ook weer zonder nadere opgave wie deze Dirk ten Cate is. De vier
liederen zijn later in 1796 opgenomen in de bundel "Christelijke
kerkgezangen ten gebruik der gemeente
van de
Zon" in Amsterdam, onder de nrs. 9, 10, 11 en
29.
In de latere in 1851 uitgegeven
"Christelijke gezangen" van de Haarlemse Doopsgezinde gemeente (vele
kerken hadden hun eigen gezangenbundels vroeger!) komen de gezangen 10 en 11
nog eens voor als de nrs. 37 en 110. Zij werden zo
meer dan een eeuw lang gezongen in de Doopsgezinde
kerken, waar zij het fameuze "Hijgend hert, der jacht ontkomen" van
de hand van onze J.J.L. ten Kate
stukken mee slaan! Bovendien kwamen wij een Dirk ten Cate Jzn.
tegen, die een gedicht had bijgedragen in de bundel "Zangen voor Matthias van Geuns, doctor. in de geneeskunde en jongvrouwe Sara van Delden op hunne
echtverbintenis voltrokken in Groningen op
de VIe van Slachtmaand 1763" (twee der hoofdpersonen in
de "Menniste Vrijage" van I.H. van Eeghen, A'dam 1968), welke in de pamflettenverzameling der
Groningse Universiteitsbibliotheek te vinden is onder nr. 1240.
We hebben in beide gevallen zonder twijfel te maken met
de Dirk ten Cate, die als nr. 219 of 62-F voorkomt op p.
In de "Oprechte Nieuwe Groninger Courant", die
op 27 April 1745 verscheen, vonden we nog een soort
annonce van hem:
"
Het gehele gezin van de koopman Jan Jacobsz.
ten Cate trad overigens successievelijk over tot de
Hervormde kerk. Hij zelf liet zich op 8 Mrt. 1748 "bejaard" dopen,
zijn dochter Eva op 11 Jun. 1751, de andere dochter Margaretha
op 4 Feb. 1757 en tenslotte onze Dirk, te samen met
zijn broer Jacob, op 5 Mrt. 1767. De afval van de
Doopsgezinde kerk was in de 18e eeuw, vooral in de laatste helft, zeer groot.
Dirk werd geboren in de stad Groningen op 10 Feb. 1741.
Op 6 Jul. 1759 wordt hij aan de Universiteit aldaar
geboekt als student (in de theologie?) op 18-jarige leeftijd.
Gezien het hierboven genoemde bruiloftsvers uit 1763 en
in het bijzonder lettend op de vier kerkgezangen die hij voor de Doopsgezinden
op nogal jeugdige leeftijd (vóór zijn 18e jaar!) moet hebben geschreven,
onderhield hij toen nog wel verbindingen
met de Mennisten. Ook de gezamenlijke uitgave van zijn vier kerkliederen
met de elf van Bernard de Bosch zou hierop kunnen
wijzen. Deze laatste was namelijk in die tijd een bekend Doopsgezind dichter in
Amsterdam, "vriend, raadgever en aankweker van
jonge dichters" (Van der Aa) en het is
aanneembaar te maken dat hij de "promotor" van onze jonge Dirk ten
Cate geweest zou kunnen zijn.
In welk jaar hij afstudeerde
en wat hij daarop aansluitend direct ging doen is niet na te gaan, maar het is
opvallend dat wij hem op 7 Sep. 1770 opnieuw ingeschreven
terugvinden in het Groningse Album Studiosorum, maar
nu als student in de "artes liberales" of
vrije kunsten, een studierichting, die zich het beste vergelijken laat met wat
nu letterkunde of b.v. kunstgeschiedenis heet. Wat hij daarmee deed blijft ook
in het duister. Wij kunnen hoogstens vermoeden dat die nieuwe studierichting
iets zal hebben te maken gehad met zijn dichterlijke aspiraties.
Uit zijn huwelijksinschrijving op 35-jarige leeftijd in
de stad Groningen (van 23 Mei 1776) met Margaretha Verreveldt van het Hoogezand, waarbij "de koopman" Jan van Delden als zwager van de bruid getuige was (hij was
grootvader van de Johanna van Delden,
die in 1813 met Steven ten Cate uit Sneek trouwde
(nr. 17 op p. 61 van boekje nr. 4) zien wij dan dat hij uiteindelijk toch
predikant geworden is: hij is op dat moment de Hervormde herder van Donkerbroek
en Haule in bet Friese Ooststellingwerf.
Hij blijft daar tot Mei 1781. Van 20 Mei 1781 staat hij dan tot zijn emeritaat in najaar
grientenij Ferwerderadeel. Drie jaren later overlijdt hier dan zijn
vrouw, vermoedelijk in het kraambed van haar vierde kind. Op 12 Dec. 1809
trouwt hij weer, 68 jaar oud, met Martha Olderop van Bonda (Oost-Friesland) en op 3 Dec. 1822 sterft hij als emerituspredikant
in Groningen, bijna 82 jaar oud.
Zijn tweede vrouw zal hem daar op 2 Okt. 1838 volgen,
evenzo 82 jaren oud, predikantsweduwe en zeer waarschijnlijk zijn voormalige
huishoudster, die hij op latere leeftijd huwde, om haar zodoende een weduwenpensioen te kunnen bezorgen.
En nu zijn gedichten, want daar gaat het tenslotte om.
De vier kerkgezangen maakte hij als jeugdige knaap van
ten hoogste achttien jaar, want hij was in 1741 geboren en het dichtwerk verscheen
in 1759 voor het eerst in druk! Dat is niet gering, maar wanneer we de
leeftijden van onze andere dichters zien, schijnt dat onze familieleden meer te
zijn voorgekomen. De gezangen van onze jonge Dirk ten
Cate vertonen al een zekere routine in de opbouw: de inhoud van de liederen is
echter tamelijk clichéachtig, maar ze zijn daardoor misschien juist geschikt
gebleken om de smaak der massa gedurende meer dan een eeuw te bevredigen. We
zullen gezang nr. 11 vanwege het geringe aantal coupletten in zijn geheel la-
ten
volgen, met de muziek.
Wij weten niet of de melodie ook door Dirk ten Cate
gecomponeerd werd. De verzen lopen in ieder geval wat men noemt
"lekker" en we kunnen ons best voorstellen hoe ze, met een dreunend
orgel op de achtergrond en de voorzanger een halve maat vooruit, vlot van de
grond kwamen.
2.
Welk een heil had G’ons beschoren!
Ook voor ons werd Hij geboren,
't lang
beloofde vrouwenzaad,
wonderlijk
genoemd en raad.
Sterke God, der eeuwen vader,
vredesvorst! Hij,
's levens vader
onze huld' en eerbied waard,
heeft de vreê hersteld op aard'.
3.
Dat ons hart U dank bewijze;
onze
juichtoon vrolijk rijze
bij 't
gejuich der eng'lenstoet.
Gij, oGod, oneindig goed,
had in
ons een welbehagen,
deed de
zon des levens dagen,
hebt ons
heil voor straf bereid:
lof zij U
in eeuwigheid!
Door plaatsgebrek kunnen we niet alle verzen in extenso in ons blad plaatsen. Uit piëteit voor de dichter
en curiositeitshalver drukken we van de drie andere gezangen,
zonder de melodie, alleen de eerste twee coupletten af.
HET HEIL DER GEBOORTE VAN
JEZUS
(Uit gezang nr. 9 met totaal
vijf coupletten)
Kan hij, die 't stof ten grondslag heeft,
schoon hij
oprecht en deugdzaam leeft,
zichzelven immer schuldloos
stellen
voor 't
oog der Oppermajesteit,
die
zeker, naar rechtvaardigheid,
der
mensen vonnis eens zal vellen?
O neen! Wat raad dan? Waar
gevlucht
in zulk
een toestand, zo geducht?
Alleen tot 's Hoogsten welbehagen,
tot
Jezus, die de heerlijkheid
reeds voor
al d'eeuwen Hem bereid,
verliet om 's
werelds schuld te dragen.
LOFZANG AAN DEN HEILAND
(Uit gezang nr. 10 met totaal
vijf coupletten)
Middelaar! Gij trekt ons hart naar boven.
Gij wekt
ons op om Uwen naam te loven.
O mensenvriend! O Heiland! U
zij eer.
Gij had
in 't oog van trotse wereldgroten
geen
waarde, neen! Gij werd door hen verstoten;
maar 't
Heilgeloof begroet U als zijn Heer.
Gij Heer!
Gij kwaam door angst en
smaad en lijden
meedogend ons
van 't zondenjuk bevrijden,
ja, door
Uw dood van 's doods geweld ontslaan.
Die dierb're
gunst, den sterveling bewezen,
die
trouw, die liefd' ! O Jezus nooit volprezen,
leer' ons
tot God met vaste schreden gaan.
Het vierde kerkgezang (nr. 29) is maar liefst 12
coupletten van 8 regels lang en derhalve ideaal
geschikt om op regenachtige Zondagmiddagen met de gehele familie te zingen:
GEDACHTEN OP HET LIJDEN VAN
JEZUS
(Uitgezang nr. 29 met totaal
twaalf coupletten)
O middelaar,
wat was Uw liefde groot!
Wat laaft Gij diep, van
zielsangst als verslonden
in 't
stof gebukt, alleen om 's mensen zonden,
die Uw
ziel bedroefden tot den dood!
De wrangste
vrucht, onz'ongerechtigheid,
naamt Gij voor ons, benauw bij 't
bloedig strijden:
en ons,
ons werd de zoete vrucht bereid
van zielevreê door Uw verzoenend lijden.
Elk onzer ijst van Judas'
gruweldaad
en van
't geweld der razende gedrochten,
die U, o
Heer, op zijn geleide zochten,
daar hij,
zo vals, U met een kus verraadt.
Hoe onverdiend trof U dus 't deerlijkst lot!
Hoe wreed werd Gij mishandeld
en gebonden!
En Gij voert ons, in vrijheid,
op tot God:
Uw kracht verbreekt de banden
onzer zonden!
Van deze laatste gezangen bleef de toonzetting evenzo
goed bewaard. In elke oude Doopsgezinde gezangenbundel staan de noten der
muziek boven de tekst der verzen tE lezen.
Wanneer Dirk ten Cate vier jaar student is en mogelijk
als proponent al afgestudeerd, vertoont hij zich in het eerder genoemde bruilofslied voor de eens lijfarts van koning Lodewijk wordende Mathias van Geuns en Sara van Delden op een heel wat darteler wijze dan in zijn
kerkgezangen.
Kennelijk heeft hij in zijn studentenjaren uit de bron
der Klassieken gedronken, want dit gedicht opent meteen al met een Latijnse,
vermoedelijk van Vergilius stammende, regel:
"Nunc decet viridi
nitidum caput impedire myrte"
(Krans nu het fraaie hoofd met
groene mirtebladen)
en,
zoals verder ook uit de inleidende coupletten blijkt:
Zo Cypris'
wet geen ingang hadd'
en Paphos' echtaltaren
niet
werden met het bloed bespat
der duiven:
wáár zou het heir van 't ongediert
niet waren?
Die duiven, als vogels van Aphrodite,
brengen de bruidegom op vaag amoureuze gedachten: "Wie zou den kruisen
gloed der reine min verachten?", vraagt hij zich
(volgens onze Dirk) dan af. Venus (of Aphrodite) slaat daarna opnieuw toe:
Hierop gelast zij 't minnewicht
zijn koker
los te maken
en met
een scherpe minneschicht
het hart
van Heer Van Geuns op 't onvoorzienst
te raken.
De jonge dokter wordt dan goed in het hart aangeschoten:
Maar ach! Uw
konst is hier onnut!
Die schraagt het gijpend leven,
maar voor
vrind Amor's mingeschut
kan ze
verlichting nóch een heilzaam middel geven.
Maar wát ontgaat Van Geuns' vernuft?
Geen kruid kan hem genezen!
Weg eed'le
konst, die hier maar suft!
Een maagd, zegt hij, een maagd
moet mijne zielsarts wezen.
Het kussen van een malse mond,
het
hangen aan de kaken
van ene
maagd kan mij gezond,
mijn
doorgewonde ziel alleen weer beter maken.
Ik ken zo'n
maagd, die Sara hiet,
van kuise
en eerb're zeden;
'k zal
zien of ik die schone niet
tot
heling van mijn hartskwetsuur kan overreden.
Dat loopt dan natuurlijk allemaal prachtig of in een
tiental coupletten en Dirk ten Cate gaat blijkbaar zelf voelen dat alles wat te
lang gaat worden:
Maar 'k denk, de bruigom wenst
alree zijn minlust te
verzaden (!?),
als Venus met Adoon eer dee
op 't
welig paviljoen van groene mirtebladen.
Daarom schei in met dichten
uit
en wens
de echtelingen
veel heil; en dat de jonge
bruid
nog vóór
de tiende maan een zoon in slaap mag zingen.
Nu, dat is allemaal uitstekend gelukt: daar kunnen wij
Van Geuns' familiegeschiedenis op nalezen in I.H. van Eeghen's "Menniste Vrijage",
waarin overigens ook nog verschillende gegevens voorkomen betr. Dirk ten Cate's ongehuwd gebleven neef en naamgenoot (nr. 63-A op
p.248 van boekje nr. 11).
Over Dirk ten Cate's mogelijke
verdere literaire werkzaamheden zwijgen de bronnen in alle talen: geen preek of
enig ander letterkundig product, geen proza of andere gedichten dan hierboven
vermeld, konden we van hem achterhalen...