HARP- EN LIER-GEZANGEN ONZER NAAMGENOTEN (Zesde deel)

 

(Familieblad No. 23/24 – juni/juli 1980, blz. 642 - 649 deel VI)

 

EEN TWEEDE DIRK TEN CATE, MAAR NU UIT GRONINGEN (1741-1822)

 

Bij het zoeken naar dichtende naamgenoten kwamen in een der daartoe geëigende bronnen een Dirk ten Cate tegen.

"Dirk ten Cate vervaardigde", schrijft A.J. van der Aa in zijn "Nieuwe biografisch, anthologisch en kritisch woordenboek van Nederlandse dichters" (A'dam 1864, dl. 2, p. 307-f) zonder enig "biografisch" gegeven over hem, "in het laatst der vorige eeuw enige gezangen, die opgenomen werden in de 'Christelijke gezangen voor de openbare godsdienstoefening of z.g. Grote Bundel' der Doopsgezinden".

 

In de "Mennonitica" collectie van de Amsterdamse Universiteitsbibliotheek, waar een volledige verzameling van alle, van de eerste aanvang tot op deze dag in onze Doopsgezinde kerken gebruikte liederenbundels aanwezig is komt de naam van Dirk ten Cate niet voor, omdat in de meeste bundels de namen van de makers der verzen niet vermeld werden.

Een artikel van J.G. de Hoop Scheffers ("Korte geschiedenis van het kerkgezang onder de Doopsgezinden hier te lande"), in de Doopsgez. Bijdr. dl. 5 (1865), p.73 bracht ons echter verder: wij lezen dat in een bundel "Gelegenheidsliederen" van de Amsterdamse Doopsgezinden, die in Dec. 1759 door het kunstgenootschap "Laus Deo salus populo" werd samengesteld en uitgegeven, naast elf liederen van de "bekende" Bernard de Bosch vier liederen voorkomen van Dirk ten Cate, echter ook weer zonder nadere opgave wie deze Dirk ten Cate is. De vier liederen zijn later in 1796 opgenomen in de bundel "Christelijke kerkgezangen ten gebruik der gemeente

van de Zon" in Amsterdam, onder de nrs. 9, 10, 11 en 29.

In de latere in 1851 uitgegeven "Christelijke gezangen" van de Haarlemse Doopsgezinde gemeente (vele kerken hadden hun eigen gezangenbundels vroeger!) komen de gezangen 10 en 11 nog eens voor als de nrs. 37 en 110. Zij werden zo meer dan een eeuw lang gezongen in de Doopsgezinde kerken, waar zij het fameuze "Hijgend hert, der jacht ontkomen" van de hand van onze J.J.L. ten Kate stukken mee slaan! Bovendien kwamen wij een Dirk ten Cate Jzn. tegen, die een gedicht had bijgedragen in de bundel "Zangen voor Matthias van Geuns, doctor. in de geneeskunde en jongvrouwe Sara van Delden op hunne echtverbintenis voltrokken in Groningen op

de VIe van Slachtmaand 1763" (twee der hoofdpersonen in de "Menniste Vrijage" van I.H. van Eeghen, A'dam 1968), welke in de pamflettenverzameling der Groningse Universiteitsbibliotheek te vinden is onder nr. 1240.

 

We hebben in beide gevallen zonder twijfel te maken met de Dirk ten Cate, die als nr. 219 of 62-F voorkomt op p. 248 in boekje nr. 11 (op het moment, dat we dit schrijven, zijn de gegevens over hem nog niet gepubliceerd). Hij is het derde kind van het echtpaar Jan ten Cate en Freegje Huizinga dat in leven bleef. Zijn vader was "winkelier" op de Markt bij de Waag, ook wel Brede Markt genoemd. Hij zal er, waar hij tevens "vaandrig van een kompagnie burgers" was, wel (niet bepaald in oude Doperse geest) actief hebben meegedaan bij de rellen in de stad rond het einde der Spaanse Successieoorlog, wat overigens ook wel niet de instemming gehad zal hebben van zijn vader Jacob,  aan wie we deel V van deze serie hebben gewijd.

In de "Oprechte Nieuwe Groninger Courant", die op 27 April 1745 verscheen, vonden we nog een soort annonce van hem:

"Jan ten Cate by de Wage presenteert uyt de hand to vercopen zyn hof groot 40 roeden en geleegen tusschen de Ebbinge en Boteringe Poorte aan de Moolenberg. Wie gading daaraan maakt, kan zig by bovengenoemde adresseeren". Hij had daar dus een soort “volkstuintje".

Het gehele gezin van de koopman Jan Jacobsz. ten Cate trad overigens successievelijk over tot de Hervormde kerk. Hij zelf liet zich op 8 Mrt. 1748 "bejaard" dopen, zijn dochter Eva op 11 Jun. 1751, de andere dochter Margaretha op 4 Feb. 1757 en tenslotte onze Dirk, te samen met zijn broer Jacob, op 5 Mrt. 1767. De afval van de Doopsgezinde kerk was in de 18e eeuw, vooral in de laatste helft, zeer groot.

 

Dirk werd geboren in de stad Groningen op 10 Feb. 1741. Op 6 Jul. 1759 wordt hij aan de Universiteit aldaar geboekt als student (in de theologie?) op 18-jarige leeftijd.

Gezien het hierboven genoemde bruiloftsvers uit 1763 en in het bijzonder lettend op de vier kerkgezangen die hij voor de Doopsgezinden op nogal jeugdige leeftijd (vóór zijn 18e jaar!) moet hebben geschreven, onderhield hij toen nog wel verbindingen

met de Mennisten. Ook de gezamenlijke uitgave van zijn vier kerkliederen met de elf van Bernard de Bosch zou hierop kunnen wijzen. Deze laatste was namelijk in die tijd een bekend Doopsgezind dichter in Amsterdam, "vriend, raadgever en aankweker van jonge dichters" (Van der Aa) en het is aanneembaar te maken dat hij de "promotor" van onze jonge Dirk ten Cate geweest zou kunnen zijn.

In welk jaar hij afstudeerde en wat hij daarop aansluitend direct ging doen is niet na te gaan, maar het is opvallend dat wij hem op 7 Sep. 1770 opnieuw ingeschreven terugvinden in het Groningse Album Studiosorum, maar nu als student in de "artes liberales" of vrije kunsten, een studierichting, die zich het beste vergelijken laat met wat nu letterkunde of b.v. kunstgeschiedenis heet. Wat hij daarmee deed blijft ook in het duister. Wij kunnen hoogstens vermoeden dat die nieuwe studierichting iets zal hebben te maken gehad met zijn dichterlijke aspiraties.

 

Uit zijn huwelijksinschrijving op 35-jarige leeftijd in de stad Groningen (van 23 Mei 1776) met Margaretha Verreveldt van het Hoogezand, waarbij "de koopman" Jan van Delden als zwager van de bruid getuige was (hij was grootvader van de Johanna van Delden, die in 1813 met Steven ten Cate uit Sneek trouwde (nr. 17 op p. 61 van boekje nr. 4) zien wij dan dat hij uiteindelijk toch predikant geworden is: hij is op dat moment de Hervormde herder van Donkerbroek en Haule in bet Friese Ooststellingwerf. Hij blijft daar tot Mei 1781. Van 20 Mei 1781 staat hij dan tot zijn emeritaat in najaar 1804 in het eveneens Friese Ferwerd, ten N. van Leeuwarden in de

grientenij Ferwerderadeel. Drie jaren later overlijdt hier dan zijn vrouw, vermoedelijk in het kraambed van haar vierde kind. Op 12 Dec. 1809 trouwt hij weer, 68 jaar oud, met Martha Olderop van Bonda (Oost-Friesland) en op 3 Dec. 1822 sterft hij als emerituspredikant in Groningen, bijna 82 jaar oud.

Zijn tweede vrouw zal hem daar op 2 Okt. 1838 volgen, evenzo 82 jaren oud, predikantsweduwe en zeer waarschijnlijk zijn voormalige huishoudster, die hij op latere leeftijd huwde, om haar zodoende een weduwenpensioen te kunnen bezorgen.

 

En nu zijn gedichten, want daar gaat het tenslotte om.

De vier kerkgezangen maakte hij als jeugdige knaap van ten hoogste achttien jaar, want hij was in 1741 geboren en het dichtwerk verscheen in 1759 voor het eerst in druk! Dat is niet gering, maar wanneer we de leeftijden van onze andere dichters zien, schijnt dat onze familieleden meer te zijn voorgekomen. De gezangen van onze jonge Dirk ten Cate vertonen al een zekere routine in de opbouw: de inhoud van de liederen is echter tamelijk clichéachtig, maar ze zijn daardoor misschien juist geschikt gebleken om de smaak der massa gedurende meer dan een eeuw te bevredigen. We zullen gezang nr. 11 vanwege het geringe aantal coupletten in zijn geheel la-

ten volgen, met de muziek.

Wij weten niet of de melodie ook door Dirk ten Cate gecomponeerd werd. De verzen lopen in ieder geval wat men noemt "lekker" en we kunnen ons best voorstellen hoe ze, met een dreunend orgel op de achtergrond en de voorzanger een halve maat vooruit, vlot van de grond kwamen.

 

 

2.

 

Welk een heil had G’ons beschoren!

Ook voor ons werd Hij geboren,

't lang beloofde vrouwenzaad,

wonderlijk genoemd en raad.

Sterke God, der eeuwen vader,

vredesvorst! Hij, 's levens vader

onze huld' en eerbied waard,

heeft de vreê hersteld op aard'.

 

3.

 

Dat ons hart U dank bewijze;

onze juichtoon vrolijk rijze

bij 't gejuich der eng'lenstoet.

Gij, oGod, oneindig goed,

had in ons een welbehagen,

deed de zon des levens dagen,

hebt ons heil voor straf bereid:

lof zij U in eeuwigheid!

 

Door plaatsgebrek kunnen we niet alle verzen in extenso in ons blad plaatsen. Uit piëteit voor de dichter en curiositeitshalver drukken we van de drie andere gezangen, zonder de melodie, alleen de eerste twee coupletten af.

 

HET HEIL DER GEBOORTE VAN JEZUS

(Uit gezang nr. 9 met totaal vijf coupletten)

 

Kan hij, die 't stof ten grondslag heeft,

schoon hij oprecht en deugdzaam leeft,

zichzelven immer schuldloos stellen

voor 't oog der Oppermajesteit,

die zeker, naar rechtvaardigheid,

der mensen vonnis eens zal vellen?

 

O neen! Wat raad dan? Waar gevlucht

in zulk een toestand, zo geducht?

Alleen tot 's Hoogsten welbehagen,

tot Jezus, die de heerlijkheid

reeds voor al d'eeuwen Hem bereid,

verliet om 's werelds schuld te dragen.

 

LOFZANG AAN DEN HEILAND

(Uit gezang nr. 10 met totaal vijf coupletten)

 

Middelaar! Gij trekt ons hart naar boven.

Gij wekt ons op om Uwen naam te loven.

O mensenvriend! O Heiland! U zij eer.

Gij had in 't oog van trotse wereldgroten

geen waarde, neen! Gij werd door hen verstoten;

maar 't Heilgeloof begroet U als zijn Heer.

 

Gij Heer! Gij kwaam door angst en smaad en lijden

meedogend ons van 't zondenjuk bevrijden,

ja, door Uw dood van 's doods geweld ontslaan.

Die dierb're gunst, den sterveling bewezen,

die trouw, die liefd' ! O Jezus nooit volprezen,

leer' ons tot God met vaste schreden gaan.

 

Het vierde kerkgezang (nr. 29) is maar liefst 12 coupletten van 8 regels lang en derhalve ideaal geschikt om op regenachtige Zondagmiddagen met de gehele familie te zingen:

 

GEDACHTEN OP HET LIJDEN VAN JEZUS

(Uitgezang nr. 29 met totaal twaalf coupletten)

 

O middelaar, wat was Uw liefde groot!

Wat laaft Gij diep, van zielsangst als verslonden

in 't stof gebukt, alleen om 's mensen zonden,

die Uw ziel bedroefden tot den dood!

De wrangste vrucht, onz'ongerechtigheid,

naamt Gij voor ons, benauw bij 't bloedig strijden:

en ons, ons werd de zoete vrucht bereid

van zielevreê door Uw verzoenend lijden.

 

Elk onzer ijst van Judas' gruweldaad

en van 't geweld der razende gedrochten,

die U, o Heer, op zijn geleide zochten,

daar hij, zo vals, U met een kus verraadt.

Hoe onverdiend trof U dus 't deerlijkst lot!

Hoe wreed werd Gij mishandeld en gebonden!

En Gij voert ons, in vrijheid, op tot God:

Uw kracht verbreekt de banden onzer zonden!

 

Van deze laatste gezangen bleef de toonzetting evenzo goed bewaard. In elke oude Doopsgezinde gezangenbundel staan de noten der muziek boven de tekst der verzen tE lezen.

 

Wanneer Dirk ten Cate vier jaar student is en mogelijk als proponent al afgestudeerd, vertoont hij zich in het eerder genoemde bruilofslied voor de eens lijfarts van koning Lodewijk wordende Mathias van Geuns en Sara van Delden op een heel wat darteler wijze dan in zijn kerkgezangen.

Kennelijk heeft hij in zijn studentenjaren uit de bron der Klassieken gedronken, want dit gedicht opent meteen al met een Latijnse, vermoedelijk van Vergilius stammende, regel:

 

"Nunc decet viridi nitidum caput impedire myrte"

(Krans nu het fraaie hoofd met groene mirtebladen)

 

en, zoals verder ook uit de inleidende coupletten blijkt:

 

Zo Cypris' wet geen ingang hadd'

en Paphos' echtaltaren

niet werden met het bloed bespat

der duiven: wáár zou het heir van 't ongediert niet waren?

 

Die duiven, als vogels van Aphrodite, brengen de bruidegom op vaag amoureuze gedachten: "Wie zou den kruisen gloed der reine min verachten?", vraagt hij zich (volgens onze Dirk) dan af. Venus (of Aphrodite) slaat daarna opnieuw toe:

 

Hierop gelast zij 't minnewicht

zijn koker los te maken

en met een scherpe minneschicht

het hart van Heer Van Geuns op 't onvoorzienst te raken.

 

De jonge dokter wordt dan goed in het hart aangeschoten:

 

Maar ach! Uw konst is hier onnut!

Die schraagt het gijpend leven,

maar voor vrind Amor's mingeschut

kan ze verlichting nóch een heilzaam middel geven.

 

Maar wát ontgaat Van Geuns' vernuft?

Geen kruid kan hem genezen!

Weg eed'le konst, die hier maar suft!

Een maagd, zegt hij, een maagd moet mijne zielsarts wezen.

 

Het kussen van een malse mond,

het hangen aan de kaken

van ene maagd kan mij gezond,

mijn doorgewonde ziel alleen weer beter maken.

 

Ik ken zo'n maagd, die Sara hiet,

van kuise en eerb're zeden;

'k zal zien of ik die schone niet

tot heling van mijn hartskwetsuur kan overreden.

 

Dat loopt dan natuurlijk allemaal prachtig of in een tiental coupletten en Dirk ten Cate gaat blijkbaar zelf voelen dat alles wat te lang gaat worden:

 

Maar 'k denk, de bruigom wenst alree zijn minlust te verzaden (!?),

als Venus met Adoon eer dee

op 't welig paviljoen van groene mirtebladen.

 

Daarom schei in met dichten uit

en wens de echtelingen

veel heil; en dat de jonge bruid

nog vóór de tiende maan een zoon in slaap mag zingen.

 

Nu, dat is allemaal uitstekend gelukt: daar kunnen wij Van Geuns' familiegeschiedenis op nalezen in I.H. van Eeghen's "Menniste Vrijage", waarin overigens ook nog verschillende gegevens voorkomen betr. Dirk ten Cate's ongehuwd gebleven neef en naamgenoot (nr. 63-A op p.248 van boekje nr. 11).

Over Dirk ten Cate's mogelijke verdere literaire werkzaamheden zwijgen de bronnen in alle talen: geen preek of enig ander letterkundig product, geen proza of andere gedichten dan hierboven vermeld, konden we van hem achterhalen...