Tekstvak:  

Bij de afbeelding op de omslag: 
“Gij bruid Judith, die uw zinnen
door uwe lieftalligheid 
tot een huw'lijk liet verwinnen,
waar een ieder lof van zeit, 
blinkt in deugden als een sterre
 aan uw woning's firmament, 
wier gestraal zijn glans van verre 
vruchtbaar in uw kroosten zendt.
't Zedig voorbeeld van de moeder 
strekt de kind'ren tot een baak
om de grote Al-behoeder te beminnen met vermaak” 

JAN VAN ELSLAND (1671-1738). 
Het schilderij, waarvan wegens het te brede formaat alleen de rechter helft op de omslagpagina is weergegeven, draagt geen signatuur, maar op grond van stijlvergelijkingen werd het door de conservator van het Teylers Museum te Haarlem, de heer J.H. van Borssum Buisman, aan de Haarlemmer school van Jan de Bray (ca. 1627- 1697) toegeschreven, een schilder van "sculpturale en academisch koele regentenstukken". 

Foto: Rijks Iconografisch Bureau 's-Gravenhage. 


HET OUDSTBEKENDE PORTRET VAN EEN TEN CATE UIT 1681

(Familieblad No. 21 – dec 1979, blz. 559 – 565)

(JUDITH VAN DE RIJP, geb. TEN CATE (1645-1711) uit ZWOLLE)

Bij bet speuren naar gelegenheidsgedichten van en voor Ten K(C)ate's in de verzamelingen van de Mij. v. Ned. Letterkunde te Leiden stuitten we op een gedicht ter ere der 25-jarige bruiloft van een Johan van de Rijp met een Judith ten Cate in Haarlem op 19 aug. 1696.  Deze beiden kwamen evenwel niet in onze familieaantekeningen voor, zodat bet nodig was om hierover op het Haarlemse gemeentearchief nader ons licht op te steken. Wij waren in het bijzonder ook benieuwd naar deze Judith ten Cate, aangezien wij er ons reeds lang over hadden verwonderd dat uit zulk een Doopsgezind nest als de stad Haarlem was (“het Menniste Haagje”!) tot nu zo weinig naamgenoten voor de dag gekomen waren. Als zodanig was ons tot op heden alleen Isaäc ten Cate bekend (nr. 14 op pag. 23 van de Almelose tak), die zich in Haarlem vestigde en er ook nageslacht kreeg.

 

Uit de "Huwelijken voor de schepenen van Haarlem" kwam per 15 aug. 1671 het volgende gegeven aan het licht:

 

“Johannes van de Rijp, weduwnaar van Rotterdam

met Judith ten Cate, jonge dochter van Zwolle”

 

Een verder onderzoek werd ons buitengewoon vergemakkelijkt door de vondst van twee publicaties over dit echtpaar: een afschrift uit een familiebijbel van Johannis van de Rijp, die vanaf 1604 tot 1704 geboorte- en overlijdensdata bevat van zijn gezin, in Bd. 62 (1944) van "De Nederlandse Leeuw" door Mr. T.J. Naudin ten Cate (pgs. 77-88) en een artikel van Mr. C.W.D. Vrijland: "De Rijp" ("Jaarboek Haerlem" van 1960, pgs. 58-91).

De notities uit die familiebijbel brachten ons verder:

 

“Anno 1671 den 15 Augusti ben ick, J. van den Rijp,

out 36 jaar voor de derde maal getrout tot Haerlem

met Judith ten Cate, jonge doghter van Zwol en tot

Haerlem woonagtig, out 26 jaar.”

 

Judith ten Cate is dus geboren in Zwolle in 1645.

Haar echtgenoot, Johannis van de Rijp, was in Rotterdam op 6 jan. 1635 geboren als zoon van een Abraham Emmerensz. van de Rijp en Elisabeth Jansdr. de Graaf. Hij woonde in Haarlem op de Grote Markt, aan de Noordzijde, met een uitgang, welke in de Schoutensteeg uitkwam. Van beroep staat hij in de Haarlemse archieven, als "koopman" te boek. Een nicht of oudere zuster van hem werd in 1649 in Amsterdam moeder van Geertruid van Geleyn, de derde vrouw van Herman Lambertsz. ten Cate (nr. 27 op p. 94 van boekje nr. 6), welke laatste op zijn beurt een volle neef was van onze hierna te bespreken Judith ten Gate uit Zwolle.

Op 10 okt. 1671 (heeft dat iets met de eventuele bruidschat van zijn 3e vrouw te maken?) koopt hij in Bloemendaal:

 

“een schone en welgelegen waterrijke garenblekerij

met alle de huizing ende getimmert daarop staande,

met de pomp (lees: duiker), wringwiel, twee schone

loog-bakken ende ander gereedschap daarbij zijnde,

gelegen aan het eind van de Cleverlaan in de banne

van Aalbertsberg.”

 

Volgens een eigenhandige notitie van Judith ten Cate in de familiebijbel (welke op het ogenblik in het bezit is van mevr. L.H. Baronesse Schimmelpenninck van der Oye op het kasteel ”Duivenvoorde”, gem. Voorschoten) sterft hij te Haarlem in 1704: “Anno 1704 den 12 Juny is myn seer waerde man in den Heere gerust...”. Gelijk al zijn vroegtijdig jonggestorven kinderen (van de 16 spruiten, welke hij in die huwelijken kreeg, stierven er twaalf!) zal hij wel in de “Grote Kerk” van Haarlem begraven zijn in het dubbelgraf nrs. 133 & 134.

Zijn vrouw Judith volgde hem volgens de Haarlemse begraafboeken op 15 dec. 1711. Beiden waren zij Doopsgezind.

Op de blekerij, die Johannis van de Rijp gekocht had, werd later door zijn nazaten in de vrouwelijke linie een buiten gebouwd, “De Rijp”, thans vervangen door een bejaardenhuis der Ned. Hervormde kerk. Het ligt aan de Bloemendaalse weg, tussen de Mollaan en de Rijperweg, tegenover het einde der “Korte Kleverlaan”. Het echtpaar bleef hun gehele leven op de Grote Markt in de stad Haarlem wonen.

 

Omstreeks 1681 liet Van de Rijp zich met zijn gezin op het doek zetten. Dit schilderij is langs allerlei verervingen, veelal in vrouwelijke lijn, over een dochter Catharina van de Rijp (1675-1726), de Haarlemse families De Vos en Kops, over een Teding van Berkhout, Van Valkenburg, Van Heemstra in bezit gekomen der Schimmelpenninck van der Oye's. Thans hangt het in de woonkamer van de familie Van Haersma Buma/Schimmelpenninck van der Oye te Bussum (Stadhouderslaan 2) in het Gooi.

Het is een merkwaardig schilderij, alleen al door de maten van het doek: 140 cm. breed en 60 cm. hoog. Tegen de nogal donkere achtergrond van een onduidelijke tuin met beelden, links en rechts afgeschermd door een donker gordijn, staat ter linker zijde Van de Rijp zelve met om hem heen de drie dochters uit zijn tweede huwelijk en zijn toen nog levende zoon Abraham uit zijn huwelijk met Judith ten Cate.

Op het rechter gedeelte van het doek is Judith ten Cate afgebeeld met haar beide in 1681 al geboren dochters, t.w. Catharina (1675-1726), die haar moeder een schaal offreert, opgetast met z.g. “deftige fruiten”: perziken en druiven en knielend aan haar moeders voeten een toen jongste dochter Christina (1677-1682), welke zonder twijfel zo vernoemd werd naar de moeder van Judith ten Cate. Het kind speelt met een “mooi” zittend soort kleine spaniël. Na haar dood zou in 1685 nog een keer een Christina geboren worden waarmee het echtpaar gelukkiger zou zijn.

De beide meisjes dragen als sieraad resp. een bloedkoralen halssnoer en een snoer met parels. Het is echter opvallend dat Judith ten Cate, als goede Doopsgezinde uit die dagen, geen enkel sieraad draagt, ook geen ringen, terwijl ook de kleding uiterst stemmig in effen bruine tinten gehouden is met alleen een wit halsstuk op de japon.

Veelal kunnen wij aan dit soort kledij de Doopsgezinden op oude schilderijen herkennen. Ook haar man is hoogst stemmig gekleed. De naam van elk der voorgestelde personen staat aan de achterzijde van het doek in 18e eeuwshandschrift vermeld, waardoor de identificatie wel zeer gemakkelijk werd.

 

Wij hebben hier te maken met het oudst bekende portret van een Ten Cate en zijn daarom bijzonder verheugd dat wij het konden achterhalen. Het schilderij is door de goede zorgen van de eigenaresse nog steeds in uitstekende conditie.

 

Maar niet alleen aan de kledij op het schilderij kunnen we de Doopsgezinde “komaf” van het echtpaar herkennen. Naast het nogal conventionele vers voor de zilveren bruiloft van het echtpaar uit 1696, dat we in Leiden vonden van de hand van de Haarlemse dichter Jacob Storm, kwam uit de boekerij van het gemeentearchief aldaar nog een tweede gedicht aan het licht: een lang vers van de eveneens Haarlemse dichter Jan van Elsland (1671-1736), die ook vele blijspelen heeft geschreven in zijn tijd, waaruit iets over de aard van het bruidspaar spreekt. Het gedicht (met tegenzang) is gedrukt op één groot vel van dubbelfolio formaat.

 

Over de bruidegom dicht Jan van Elsland als volgt:

 

“Bruidegom, Uw brave daden

kronen Uw nauwkeurig hoofd,

't welk door hand'len zwaar beladen,

moede, mat en afgesloofd,

dan in Godgeleerde boeken,

maar meest in des Heren wet

zijn vermaak en rust gaat zoeken.

O De Rijp, d' Alziener let

Uw bedrijven, waard geprezen,

ziet Uw vaderlijke tucht,

troost en hulp der armen en wezen

aan, van boven: kent Uw zucht

tot de rust der Christenkerken,

door Uw vredenlievendheid

en verdraagzaamheid te merken....”

 

En van onze Judith ten Cate zingt hij:

 

“O, gij dochter van Ten Cate,

die al wat de wereld geeft,

rijkdom, wellust, eer en state,

heeft alsof zij ‘t niét en heeft,

en, als die de wereld haten,

't oog op 's Hemels schatten leidt,

U verlustigend in 't praten

over eeuw'ge onsterfelijkheid;

wier hart-trekkend eng'lenwezen,

zo in voor- als tegenspoed,

altijd vrolijk, zonder vreze,

blijk geeft van een vast gemoed....”

 

En samen bezaten ze, zoals dat brave Doopsgezindten uit die tijd betaamt, al het goede der aarde:

 

“Voeg hierbij all' aardse zegen,

overvloed van schat en goed,

zonder zucht naar staat verkregen;

spruiten, deftig opgevoed

in geleerdheid, deugd en zeden,

die hun ouder's deftigheid

staag verbeelden in 't betreden

van de weg der zaligheid

en, als rechte olijvenplanten,

jeugdig, bloeiend, welgedaan,

tot hún vreugd aan alle kanten

om de dis ten siersel staan....”

 

Het gedicht werd kennelijk tijdens het feestmaal aan tafel voorgedragen, want volgens oud gebruik zitten hun kinderen niet aan tafel, maar staan zij “om de dis ten siersel” van het ouderpaar. Maar zo heel saai als deze dichtregels doen vermoeden, was het nu ook weer niet, want in het te zingen slotvers (op de wijs van “Mynen geest voel ik my dringen”) laat dichter Van Elsland het lustig toegaan:

 

“Laat ons op 't lang leven drinken

van dit lieve paar!

Eerst de glaasjens helder klinken

zachtjens aan elkaar.

En dan weder volgeschonken

(bruidegom en bruid

ervoor dankend) uitgedronken....

Zie, het mijne is al uit!”

 

Bij alles wat wij over dit Haarlemse echtpaar weten, wordt het veel moeilijker om te achterhalen waar Judith ten Cate eigenlijk vandaan komt. Uit Zwolle, zeggen de gegevens uit Haarlem en uit de voornamen, die haar kinderen kregen, kan vermoed worden dat haar vader een Anthony ten Cate geweest moest zijn. Uit de eerste twee huwelijken van Johannis van de Rijp waren slechts dochters geboren; de eerste zoon uit zijn huwelijk met Judith ten Cate, welke echter jeugdig is gestorven, werd Abraham genoemd naar haar schoonvader. Hij werd op het schilderij staande naast zijn vader afgebeeld.

Hij werd geboren op 25 sept. 1673, maar deze (gezien zijn op het schilderij ingenomen plaats) kennelijke trots van zijn vader stierf weer op 14 feb. 1687.

De tweede zoon Anthony werd volgens de familiebijbel op 21 okt. 1679 geboren, maar bleef geen drie weken in leven. Een derde zoon werd (naar zijn vader) Johannis genoemd. Hij is een jaar na het maken van het schilderij geboren op 7 nov. 1682.

Maar ook deze overleed vrij spoedig, bijna drie jaar oud, op 1 aug. 1685.

Waar Judith's eerste dochter de naam Christina krijgt, mag verondersteld worden dat dit de voornaam (mogelijk was het ook Stijntje) van haar eigen moeder geweest is.

 

Een stapje verder bracht ons nog een in Haarlem op 12 juli 1671 door notaris Michiel de Keyser opgestelde akte met de huwelijksvoorwaarden van het “toecomende” echtpaar. Hierin wordt de “eerwaerde jongedoghter Judith ten Cate” geassisteerd door “haer twee neven ende bystaende voogden in dese de sinjeurs David en Herman ten Cate”, welke mede die akte ondertekenen. Deze beide neven Ten Cate kunnen geen andere geweest zijn dan de nrs. 25 en 26 op pgs. 86 & 93 van boekje nr. 6, zoons van Lambert Hendriksz. ten Cate uit Borne, die in Deventer ging wonen en wiens kinderen verder wegtrokken naar Amsterdam, nr. 10 op pag.

10 van boekje nr. 1.

Hieruit volgt dus dat Judith ten Cate's vader, een Anthony ten Cate (uit Zwolle) een nog onbekende broer moet geweest zijn van die Lambert en een zoon van Hendrik Gerritsz. ten Cate uit Borne (nr. 4 van de Bornse familie op pag. 2). Vrij zeker kan verder aangenomen worden, dat Judith ook nog een zuster had: de Maria ten Cate, die op pg. 85 van boekje nr. 6 de moeder is van Aaltje Willink (1675-1712) die weer met een Lambert ten Cate uit Almelo trouwt. Bij haar kwamen we eigenlijk op gelijke manier, d.w.z. op grond der voornamen van haar kinderen (welke in de bekende gedrukte 18e-eeuwse stamboom der Winterswijkse Willinken te vinden waren), tot dezelfde veronderstelde voornamen van haar ouders!

 

Inderdaad hebben we in boekje 10 (noot 12 op pag. 185) zo'n Anthony ten Cate uit Zwolle al een keer beschreven, die we toen foutief verward hebben met zijn oom uit Borne.

Deze verwierf “als mennist” op 22 jan. 1647 het burgerrecht in Zwolle en werd daar op 18 jan. 1666 begraven in de Grote Kerk.

Via deze vondsten uit Haarlem zijn wij in elk geval op het spoor van een nog onbekende en oude, vermoedelijk ook lang uitgestorven tak der Bornse familie gekomen.

Dit alles zal uiteraard voor zo ver mogelijk nog goed nageplozen worden!

 

gravure j wandelaarCatharina van de Rijp, de dochter die op het schilderij de schaal met de "deftige fruiten" aan haar moeder Judith ten Cate presenteert, vinden we nog een keer terug op het bier afgedrukte fragment uit een gravure in "klassiek Romeinse" stijl, die wij, te samen met een passend gedicht, vonden in het 3e deel van Pieter Langendijk's verzamelde "Gedichten" (Haarlem, 1751) naast pag. 210, op 13 april 1723 uitgekomen ter ere van haar 25-jarige bruiloft met de koopman Jacobus de Vos. De gravure is van de hand van een eertijds bekende kunstschilder en graveur Jan Wandelaar (1690-1759). Zij is hier afgebeeld tussen haar echtgenoot en haar schoonmoeder met haar (enige) kleinkind op schoot, zittend voor het 25-jarige huwelijksaltaar. Deze Catharina (van de Rijp) erfde het bier beschreven schilderij van haar ouders, dat daarna weer overging op haar (hierboven als jong kind afgebeelde) dochter, die in Haarlem met een Kops trouwde (uit de zelfde familie der twee meisjes Kops uit Gogh, die in Deventer met de twee gebroeders Jan en Hendrik Lambertszn. ten Cate gehuwd waren in het midden der 17e eeuw; de nrs. 24 & 25 op pag. 86 van bet boekje nr. 6). Ook weer van deze bruiloft Kops x De Vos vinden we in het verzameld dichtwerk van Langendijk een schoon vers!