(NB. Alleen bestemd voor
lezers met sterke zenuwen)
(Familieblad No. 16 – nov 1978, blz. 399 - 407)
Heb je al gehoord van die
vreeslijke moord,
gepleegd in de stad ‘s- Gravenhage?
Daar is een mevrouw met d’r dienstmeid vermoord.
O, hoe dorsten ze zó iets te wage!
(Straatliedje uit 1873; te
zingen op de wijs van de Zilvervloot van Piet Hein)
“Het was zondagmorgen 15
december. Het klokkengelui riep het volk van alle zijden tot gemeenschappelijk
lofgezang en gebed, maar mij wachtte een andere taak!
Reeds vroeg in den morgen
werd ik door den Heer Officier van Justitie verzocht, om ten elf ure in den
voormiddag, de gerechtelijk-geneeskundige schouwing
te doen op een tweetal lijken, in bloed badende gevonden in de woning aan de
Bocht van Guinea no. 25, alhier, die volgens een
nader bericht van mevr. de weduwe Van der Kouwen,
geboren Ten Cate en Leentje Beeloo,
hare dienstmaagd, waren.
Het praatje, waarmede mijn
koeranten brenger den vorigen avond ten half elf mij
had willen paaien om zijn uur te laat komen te vergoelijken (hij had onder
duizenden anderen voor die noodlottige woning blijven kijken) was dus waarheid.
Er waren in d’zen tijd, in déze maatschappij, in déze
gemeente twee menschen vermoord! Maar, o mijn god,
was zoo iets maar zoo voetstoots te gelooven?
Eene
huivering overviel mij, toen ik den drempel van dat huis betrad en meer nog
toen ik het vreeselijk tooneel
zelf in de keuken onder de oogen kreeg.
Versta mij goed, lezer: dat
was geen aarzelen of terugdeinzen voor de taak, welke ik daar te vervullen had.
Mijne betrekking maakt me té vaak getuige van bloedige tooneelen,
die u van ontzetting zouden doen beven. Honderden malen heb ik de verminkte,
bloedige lijken mijner natuurgenooten, die óf de last
des levens niet dragen konden, of die het leven op ongelukkige wijze verloren,
tot in de kleinste bizonderheden onderzocht.
Maar alleen hij, die het
vatten kan, hoe men als ‘t moet zijn broeder in koelen bloede een arm of been
kan afzetten, terwijl men daarneven een klein,
lieftallig meisje met haar lachend engelenkopje geen ringetjes in de ooren kan steken, zal dien afkeer kunnen begrijpen. Het is,
omdat dit tooneel niet door onvoorzichtigheid of
toevallig, maar door de hand eens moordenaars was geteekend.
Het was omdat ik daar stond voor het plastisch tafereel dier afgrijselijke
dingen, welke ge zoudt wanen alleen in de boeken of
in de verbeelding der schrijvers te bestaan. Daar lagen zij dan, de beide
slachtoffers der vervloekte hebzucht, afzichtelijk met bloed besmeurd en nog in
de houding, die de doodstrijd ze gegeven had, te midden van haare
sprekende, maar toch stomme getuigen, die alom op den grond verstrooid of aan
den muur hangende, dien strijd aanschouwd hadden, die van een grijze weduwe
haar rustigen ouden dag, van een jonge, schoone vrouw haare God weet hoe straalende toekomst had vernietigd!”
Zo begint de
“gemeenteheelmeester van ‘s- Gravenhage”, de arts H.
G. Becht, die de lijkschouw op de twee slachtoffers van de eertijds beruchte
Moord van Jut verrichtte, in een brochure uit 1873 zijn betoog tegen een aantal
goedwillende lieden, die met behulp van het juist in deze tijd opkomende
spiritisme de door de politie niet te ontdekken moordenaars willen trachten op
te sporen 1).
De zondagbladen van 15
december 1872 hadden voor het eerst de berichten over de op de voorafgaande
vrijdagavond gepleegde moord in de Hofstad de wereld ingezonden:
Eergisteren
nacht is te ‘s- Gravenhave een zware misdaag gepleegd. In een huis aan het begin van de Bocht
van Guinea werden gisteren namiddag door ingeroepen
politieambtenaren twee vrouwen in de keuken vermoord gevonden, mevr. de weduwe V.d.K. van middelbare leeftijd en hare jeudige
dienstbode. Beiden was de hals afgesneden.
Op dinsdag 17 december komt
er meer nieuws los:
Naast
effekten waren een groot aantal juwelen ter waarde
van ong. 20.000,= gestolen en de weduwe
Van der Kouwen, die Ten Cate met haar meisjesnaam
heette, was een algemeen geachte dame geweest, met een vrij aanzienlijk
fortuin, van hetwelk ze een nuttig gebruik maakte. Ze had den ouderdom van 63
jaren bereikt en was voor haar leeftijd een zeer krasse vrouw geweest, Nog
steeds, voegt Het Vaderland hier aan toe, ziet men in den omtrek van haar huis
tal van nieuwsgierigen, in de hoop nog iets naders te vernemen. Gister was in die buurt de passage bijna
geheel gestremd door een grooten oploop van menschen (zodat de koeranten-brenger
van dokter Becht niet gelogen had!) 2).
Op woensdag 18 december
worden beide slachtoffers begraven. Niettegenstaande het ongunstige weder was
een onafzienbare menschenmenigte hedenmorgen tegen
elf uren aan de Bocht van Guinea, het Huygensplein met omliggende straten op de been, want het gold
de teraardebestelling van de twee ongelukkige slachtoffers van dien dubbelen
moord. De belangstelling was algemeen. Om elf uur zette de stoet zich in
beweging. Eerst kwam een lijkkoets met het stoffelijk overschot van mevrouw de
weduwe Van der Kouwen-ten Cate, gevolgd door een
koets met de naaste betrekkingen. Daarachter een lijkkoets met de laatste
overblijfselen van Helena Beeloo, wederom door drie
familiekoetsen gevolgd. Over de Wagenbrug, vervolgens langs de Wagenstraat en
door de Veenestraat trok de stoet naar de
begraafplaats op Eik en Duinen (aan de Loosduinse
weg). Den geheelen weg langs, dien de begrafenis
volgde, stonden vele deelnemende nieuwsgierigen.
Eerst werd de lijkkist met de
stoffelijke overblijfselen van de meesteresse in den
nog pas voor drie jaren door haar aangekochte grafkelder neergelaten. Vandaar
begaf men zich naar het algemeene graf, waarin het
overschot van de in den bloei haars levens op zulk eene smartelijke wijze omgekomen dienstbode nederdaalde.” 3).
“En hiermede was deze treurige
taak volbracht”, schrijft Het Vaderland tot slot, “doch die afgrijselijke
gebeurtenis blijft nog steeds het onderwerp van aller gesprek”.
Een week na de moord schrijft
een Haags correspondent in het Utrechtsch Dagblad:
“Men kan zich geen denkbeeld vormen
van de opgewondenheid, die hier nog heerscht met
betrekking tot den gruwelijken dubbelen moord, welke
nu voor eene week gepleegd werd. Niet alleen dat, als
een afspiegeling van de gevoelens van verontwaardiging, dagelijks geruchten als
het ware uit den grond verrijzen omtrent de vermoedelijke dader of daders of
gedane arrestatiën, welke telkens blijken geen grond hoegenaam te hebben, maar de volksovertuiging dat de dader
of daders gevat moeten worden is van dusdanigen aard,
dat bij het minste voorval aan het
politiebureau zich eene groote
menigte daarvoor verzamelt, dan denkende dat er iets gaande is”.
Maar, zoals gebruikelijk, de
belangstelling ebde spoedig weg en ontaardde in een dispuut tussen liberalen en
conservatieven over nut of onnut van de juist in 1870 afgeschafte doodstraf,
waar velen de bedrijver(s) der dubbel roodmoord een ideaal kluifje voor de beul
vonden. Ten slotte bleef er alleen nog interesse over voor de opsporing van de
dader(s) van dit misdrijf, hetgeen eerst in mei 1875 zou gebeuren na de
arrestatie van Henri Jut (wiens naam nú nog op de kermis voortleeft in de “kop
van Jut”) en zijn kwade genius Christina Goedvolk (sic!). Het volk zong toen
dit schone lied op straat:
O
Jut, o Jut, o Jut,
Nou
zit je in de put.
Had
je mevrouw Van der Kouwen
D’ r
leven laten behouwen,
dan
zat je nou niet in de put.
De moord had ondertussen de
omwoners van de slachtoffers dusdanig gechoqueerd dat de naam der straat, de
“Bocht van Guinea”, officieel veranderd werd in “Huygenspark”.
Wie over al deze zaken
verdere details zou willen lezen: hij kan ze in ruime mate in de daarover
gedrukte literatuur vinden en in een dik dossier in het Gemeentearchief van Den
Haag 4). Ons, als naamgenoten van de
vermoorde weduwe, komt echter de vraag op: wie was zij en waar kwam zij
vandaan?
De vermoorde weduwe bleek van
haarzelf Maximiliana
Theodora ten Cate te heten, geboortig van Zundert
(N.Br.) en zij was op rijpere leeftijd (in 1841) getrouwd met een 27 jaren
oudere weduwnaar, de onderwijzer Johannis van der Kouwen in Den Haag, wonende op het Groenewegje
nr. 80, niet ver van de Bocht van Guinea, waar zij
later zou gaan wonen.
In de al in ons blad
afgedrukte stambomen komt haar naam niet voor, maar na enig zoeken bleek zij
oorspronkelijk tot de Needse stam te behoren en ze
was daarin een kleindochter van de op
pag. 117 vermelde Daniël ten Cate (als nr. 5). Zijn nakomelingen staan daar
ietwat onvolledig, gedeeltelijk ook verkeerd opgegeven. Voor zover mogelijk volgt
nu hieronder de gecorrigeerde en grotendeels aangevulde afstammingsstaat der
nazaten van deze Daniël ten Cate en zijn vrouw Hendrica Elisabeth Heuntelaar, die door het ontbreken van enkele nog nodige
registers niet geheel volledig kan worden.
Fragment
genealogie
1.
Daniël ten Cate, z.v. Tieleman
ten Cate en Catharina Abbing, burgemeester en rechter
in Groenlo. Ged. Zutfen 16 nov. 1721; Overl.
onbekend (begraafboeken van Groenlo ontbreken); geh. Groenlo 21 nov. 1749 met Hendrica Elisabeth Heuntelaar, ged. Groenlo 26 mei 1726; overl.
onbekend;
w.v. 9 k.k.:
A.
Hendrika Johanna, ged. Groenlo
2 nov. 1749 (vroeg overleden);
B. Christoffel Gerrit Joost (zie 2);
C.
Maximiliaan Theodorus (zie 3);
D. Hendricus Gerhardus (zie 4);
E. Theodora Johanna Barbara, ged.
Groenlo 23 dec. 1757 (leeft nog in
1804);
F.
Hendrica Elisabeth, ged. Groenlo
17 aug. 1760 (vroeg overleden?);
G.
Daniël (zie 5);
H. Tieleman Bernardus, ged. Groenlo 17 aug. 1766 (vroeg overleden?);
I.
Hendrika Johanna Mechtelda, ged.
Groenlo 19 mrt. 1769; Overl.
Amersfoort 11 mrt. 1800 (ongehuwd).
2. Christoffel Gerrit Joost ten Cate, burgemeester van Groenlo. Ged. Groenlo
7 mei 1751; overl. Groenlo
29 okt. 1802; geh. Eibergen 7 aug. 1801 (dit huwelijk
echter niet in Eibergen of Groenlo
gevonden) met Anthonetta ten Cate, d.v. (vermoedelijk) Cornelis en Cate en Catharina van Eybergen; geb. Eibergen (?) ca.
1751; overl. Borculo 20
nov. 1833; w.v. geen k.k.
3.
Maximiliaan Theodorus ten Cate, kolonel der artillerie; ged.
Groenlo 28 maart 1753; overl.
‘s-Hage 15 juni 1831; geh. Venlo 12 dec. 1783 met
Aaltje Bobbink, dv. Barthold
B. en Johanna Temminck, geb. Zutfen
ca. 1749; overl. ‘s-Hage 1
feb. 1813; w.v. geen k.k.
4. Hendricus Gerhardus ten Cate, Ned. Herv. predikant te
Oudendijk (N.H.) en Zundert (N.Br.). Ged. Groenlo 29 jun. 1755; overl. Zundert 1 feb. 1814; geh.
Oudendijk 5 aug. 1795 5) met Anna Ham, d.v. Ds. Johannis Christiaan H. een Geertruida van Vlierden; ged. Gouda 28 feb.
1766; overl. ‘s- Hage 17
mei 1851;
w.v. 5 k.k.:
A.
Geertruida Hendrica Elisabeth, geb. Oudendijk 17 sept. 1796 (verder onbekend);
B.
Daniel, geb. Oudendijk 25 april 1798, overl.
Oudendijk 6 juni 1801;
C.
Theodora Mechtelda (zie 6);
D.
Daniel (zie 7);
E. Maximiliana Theodora (zie 8).
5. Daniel ten Cate, adj. Opper-apotheker
in Suriname. Ged. Groenlo 3
juli 1763; overl. Paramaribo 2 juni 1797 ongehuwd.
6.
Theodora Mechtelda ten Cate, geb. Oudendijk 28 mei
1801; overl. Amsterdam 14 dec. 1864; geh. (waar en
wanneer onbekend) met Barend Willem (van Starkenborg)
van Straten, reder en koopman, z.v. Jan Cornelis van
S. en Aaltje Oftenoord, geb. Amsterdam 6 mrt. 1804; overl. Bad Homburg 9 sept. 1846,
w.v. (o.m.):
A.
Barend Willem (zie 9).
7.
Daniël ten Cate, 1e luit. N.O.I. leger; ridder M.W.O. Geb. Zundert 10 mei 1804; overl. Batavia 6 okt. 1841; geh. Doesburg 18 aug. 1832 met
Anna Maria Pauw, d.v. Ds. Hermannus P. en Sara Maria Wolterbeek, geb. Brede 20 jan. 1805; overl.
onbekend;
w.v. 2 (?) k.k.;
verder onbekend.
8. Maximiliana
Theodora ten Cate, geb. Zundert 11 mei 1809; overl. (vermoord) ‘s-Hage 13 dec.
1872; geh. ‘s-Hage 29 sept. 1841 met Johannis van der Kouwen,
onderwijzer, z.v. Johannes v.d. K. en Maria van der
Wal, wednr. v. Elisabeth Harmen van Radersma, overl. ‘s-Hage 27 maaart 1837; geb.
Schiedam ca. 1782; overl. s’-Hage
26 febr. 1858;
w.v. geen k.k.
9.
Barend Willem van Starkenborg van Straten, reder en
koopman te Amsterdam 6). Geb. Amsterdam 6 okt. 1833; overl.
Amsterdam 7 april 1901; geh. Amsterdam 23 nov. 1854 met Jeanne Maria Bruinier
(zie Ned. Patr. 13 (1923): 22).
BRONNEN EN AANTEKENINGEN:
1.
Becht, H.
G., De moordgeschiedenis en het spiritisme, Amsterdam (1873), pgs. 7-ff;
2.
Deze berichten zijn ontleend aan het
“Utrechts Provinciaal en Stedelijk Dagblad”, nrs.
346-ff van resp. 15, 17 en 18 dec.
3.
Standverschil moet er zijn, dacht de
familie zeker. Naar ons gevoel was het een schoner gebaar geweest beide vrouwen
een gezamenlijk graf te geven. Zo’n algemeen graf bestond uit een kuil in de
grond, waarin telkens vier doden te samen begraven werden, wier nabestaanden
geen geld bezaten om een eigen graf te kopen. Deze graven, waarop geen zerk of
ander grafteken was aangebracht, werden na verloop van tien jaar telkens
opgeruimd om plaats te maken voor nieuwe. De weduwe Van der Kouwen
werd begraven in grafkelder nr. 349, die door haar in 1869 gekocht was. Rond
1900 werd deze kelder echter eveneens geruimd, omdat geen nabestaanden van de begravene binnen de bepaalde tijd het verder gebruik der
grafkelder hadden geclaimd, naar dit in het officiële begrafenis taalgebruik
wordt uitgedrukt;
4.
Een bloemlezing uit de vele publicaties:
a. Roosenburg,
J. C., Oude strafzaken: Hendrik Jacob Jut en Christina Goedvolk; feuilleton in
de Nw. Rott. Courant van 5
maart 1922;
b. Ett., H. A., Holland in rep en
roer, Amsterdam (1961);
c. Fabricius, J., De kop van Jut, ‘s- Hage (1970);
d. Nieuborg, P., Moord in Nederland,
Deventer (1975);
e. Vries,
B. de, Regtsgeding tegen Hendrik Jacobus Jut, enz. ‘s-Hage (1976).
f. In
1870 schreef Joh. Fabricius (sr.)
zelfs een toneelstuk: “Hendrik Jacobus Jut of De dubbele moord aan de Bogt van Guinea” in drie
bedrijven! Of dit drama een succes in de theaters werd konden wij niet nagaan.
Een
uitgebreide collectie van krantenknipsels, brochures en processtukken wordt
verder op het Haagse gemeentearchief op de Loosduinseweg
17 voor het nageslacht bewaard. Tenslotte verschenen de laatste tijd twee
grote, een gehele pagina vullende krantenartikelen over de moordaffaire, in de
Gazet van Antwerpen van 13 jan. 1973, pag. 15 en toen op 10 juni 1978 een
vrijwel woordelijke copie van het Vlaams artikel in
de Zwolse Courant, pag. 25, welke ons eigenlijk op het spoor hebben gebracht
van deze Hendricus
Gerhardus ten Cate werd volgens het trouwboek van Oudendijk niet openbaar in de
kerk, maar ‘s avonds om acht uur op 5 aug. 1795 door de vicaris “in de
pastorie” getrouwd. Het jonge paar kon dus meteen aan de slag. In Zundert (met Rijsbergen, dus twee dorpen tesamen), waar hij in 1803 dominee werd, kreeg hij zo’n
typisch Brabantse predikantenplaats in een vrijwel 100% katholieke streek: in
de zeven jaar die hij hier stond doopte hij, behalve zijn eigen kinderen,
twaalf nieuwgeborenen. Dat is nog geen twee per jaar in twee dorpen! Ook is het
opvallend dat nadat de burgerlijke stand in Brabant werd ingevoerd, zijn naam
daar in de klappers en 10-jarentafels niet onder van Cate te vinden is, maar onder de van Ten,
evenals dat dus in Frankrijk, België en Duitsland gebeurt;
5.
Barend Willem van Starkenborg
van Straten schijnt op een of andere manier haar lievelingsneef te zijn
geweest, die ook haar vermogen beheerde en op die manier van haar bezittingen
een volledige staat aan de recherche kon overleggen. Dat gaf toen meteen al
aanleiding tot het boos gerucht dat, de dader van de afschuwelijken
moord een lid zou zijn van de familie der vermoorde weduwe. Zelfs wordt er
bijgevoegd, dat het iemand is die een goede positie in de maatschappij heeft.
Dit gericht wordt enigermate bevestigd door de Nwe.
Arnhemse Courant, die bericht dat te ‘s- Gravenhage
een neef van de vermoorde weduwe zou zijn gevangen genomen. Maar op de dag
daarna meldt het Utrechtsch Dagblad dat het bericht
van de Nwe. Arnh. Crt. een canard was:
dat de neef van de omgebrachte vrouw als de dader zou zijn gearresteerd, wordt
vanuit Den Haag stellig tegengesproken.
Barend
Willem van Starkenborg van Straten was over die loze
aantijgingen dermate verontwaardigd, dat hij onmiddellijk de somma van duizend
gulden uitloofde als premie voor degene die de werkelijke dader(s) van de moord
zou aanwijzen!