Tekstvak:  

Maximiliana Theodora ten Cate, de weduwe van Johannis van der Kouwen, die op vrijdagavond 13 december 1872 in Den Haag te samen met “hare dienstmaagd” Leentje Beeloo vermoord en beroofd werd door Hendrik Jacob Jut. 
( foto: Verzameling Gemeente Archief  ’s-Gravenhage neg. nr. K 1978-03-01-07) 

IN 1872 WERD EEN TEN CATE ALLERGRUWELIJKST VERMOORD!

(NB. Alleen bestemd voor lezers met sterke zenuwen)

 

(Familieblad No. 16 – nov 1978, blz. 399 - 407)

 

Heb je al gehoord van die vreeslijke moord,

gepleegd in de stad ‘s- Gravenhage?

Daar is een mevrouw met d’r dienstmeid vermoord.

O, hoe dorsten ze zó iets te wage!

 

(Straatliedje uit 1873; te zingen op de wijs van de Zilvervloot van Piet Hein)

 

“Het was zondagmorgen 15 december. Het klokkengelui riep het volk van alle zijden tot gemeenschappelijk lofgezang en gebed, maar mij wachtte een andere taak!

Reeds vroeg in den morgen werd ik door den Heer Officier van Justitie verzocht, om ten elf ure in den voormiddag, de gerechtelijk-geneeskundige schouwing te doen op een tweetal lijken, in bloed badende gevonden in de woning aan de Bocht van Guinea no. 25, alhier, die volgens een nader bericht van mevr. de weduwe Van der Kouwen, geboren Ten Cate en Leentje Beeloo, hare dienstmaagd, waren.

Het praatje, waarmede mijn koeranten brenger den vorigen avond ten half elf mij had willen paaien om zijn uur te laat komen te vergoelijken (hij had onder duizenden anderen voor die noodlottige woning blijven kijken) was dus waarheid. Er waren in d’zen tijd, in déze maatschappij, in déze gemeente twee menschen vermoord! Maar, o mijn god, was zoo iets maar zoo voetstoots te gelooven?

 

Eene huivering overviel mij, toen ik den drempel van dat huis betrad en meer nog toen ik het vreeselijk tooneel zelf in de keuken onder de oogen kreeg.

Versta mij goed, lezer: dat was geen aarzelen of terugdeinzen voor de taak, welke ik daar te vervullen had. Mijne betrekking maakt me té vaak getuige van bloedige tooneelen, die u van ontzetting zouden doen beven. Honderden malen heb ik de verminkte, bloedige lijken mijner natuurgenooten, die óf de last des levens niet dragen konden, of die het leven op ongelukkige wijze verloren, tot in de kleinste bizonderheden onderzocht.

Maar alleen hij, die het vatten kan, hoe men als ‘t moet zijn broeder in koelen bloede een arm of been kan afzetten, terwijl men daarneven een klein, lieftallig meisje met haar lachend engelenkopje geen ringetjes in de ooren kan steken, zal dien afkeer kunnen begrijpen. Het is, omdat dit tooneel niet door onvoorzichtigheid of toevallig, maar door de hand eens moordenaars was geteekend. Het was omdat ik daar stond voor het plastisch tafereel dier afgrijselijke dingen, welke ge zoudt wanen alleen in de boeken of in de verbeelding der schrijvers te bestaan. Daar lagen zij dan, de beide slachtoffers der vervloekte hebzucht, afzichtelijk met bloed besmeurd en nog in de houding, die de doodstrijd ze gegeven had, te midden van haare sprekende, maar toch stomme getuigen, die alom op den grond verstrooid of aan den muur hangende, dien strijd aanschouwd hadden, die van een grijze weduwe haar rustigen ouden dag, van een jonge, schoone vrouw haare God weet hoe straalende toekomst had vernietigd!”

 

Zo begint de “gemeenteheelmeester van ‘s- Gravenhage”, de arts H. G. Becht, die de lijkschouw op de  twee slachtoffers van de eertijds beruchte Moord van Jut verrichtte, in een brochure uit 1873 zijn betoog tegen een aantal goedwillende lieden, die met behulp van het juist in deze tijd opkomende spiritisme de door de politie niet te ontdekken moordenaars willen trachten op te sporen 1).

De zondagbladen van 15 december 1872 hadden voor het eerst de berichten over de op de voorafgaande vrijdagavond gepleegde moord in de Hofstad de wereld ingezonden:

 

Eergisteren nacht is te ‘s- Gravenhave een zware misdaag gepleegd. In een huis aan het begin van de Bocht van Guinea werden gisteren namiddag door ingeroepen politieambtenaren twee vrouwen in de keuken vermoord gevonden, mevr. de weduwe V.d.K. van middelbare leeftijd en hare jeudige dienstbode. Beiden was de hals afgesneden.

 

Op dinsdag 17 december komt er meer nieuws los:

 

Naast effekten waren een groot aantal juwelen ter waarde van ong.  20.000,= gestolen en de weduwe Van der Kouwen, die Ten Cate met haar meisjesnaam heette, was een algemeen geachte dame geweest, met een vrij aanzienlijk fortuin, van hetwelk ze een nuttig gebruik maakte. Ze had den ouderdom van 63 jaren bereikt en was voor haar leeftijd een zeer krasse vrouw geweest, Nog steeds, voegt Het Vaderland hier aan toe, ziet men in den omtrek van haar huis tal van nieuwsgierigen, in de hoop nog iets naders te vernemen.  Gister was in die buurt de passage bijna geheel gestremd door een grooten oploop van menschen (zodat de koeranten-brenger van dokter Becht niet gelogen had!) 2).

 

Op woensdag 18 december worden beide slachtoffers begraven. Niettegenstaande het ongunstige weder was een onafzienbare menschenmenigte hedenmorgen tegen elf uren aan de Bocht van Guinea, het Huygensplein met omliggende straten op de been, want het gold de teraardebestelling van de twee ongelukkige slachtoffers van dien dubbelen moord. De belangstelling was algemeen. Om elf uur zette de stoet zich in beweging. Eerst kwam een lijkkoets met het stoffelijk overschot van mevrouw de weduwe Van der Kouwen-ten Cate, gevolgd door een koets met de naaste betrekkingen. Daarachter een lijkkoets met de laatste overblijfselen van Helena Beeloo, wederom door drie familiekoetsen gevolgd. Over de Wagenbrug, vervolgens langs de Wagenstraat en door de Veenestraat trok de stoet naar de begraafplaats op Eik en Duinen (aan de Loosduinse weg). Den geheelen weg langs, dien de begrafenis volgde, stonden vele deelnemende nieuwsgierigen.

Eerst werd de lijkkist met de stoffelijke overblijfselen van de meesteresse in den nog pas voor drie jaren door haar aangekochte grafkelder neergelaten. Vandaar begaf men zich naar het algemeene graf, waarin het overschot van de in den bloei haars levens op zulk eene smartelijke wijze omgekomen dienstbode nederdaalde.” 3).

“En hiermede was deze treurige taak volbracht”, schrijft Het Vaderland tot slot, “doch die afgrijselijke gebeurtenis blijft nog steeds het onderwerp van aller gesprek”.

Een week na de moord schrijft een Haags correspondent in het Utrechtsch Dagblad:

“Men kan zich geen denkbeeld vormen van de opgewondenheid, die hier nog heerscht met betrekking tot den gruwelijken dubbelen moord, welke nu voor eene week gepleegd werd. Niet alleen dat, als een afspiegeling van de gevoelens van verontwaardiging, dagelijks geruchten als het ware uit den grond verrijzen omtrent de vermoedelijke dader of daders of gedane arrestatiën, welke telkens blijken geen grond hoegenaam te hebben, maar de volksovertuiging dat de dader of daders gevat moeten worden is van dusdanigen aard, dat bij het  minste voorval aan het politiebureau zich eene groote menigte daarvoor verzamelt, dan denkende dat er iets gaande is”.

Maar, zoals gebruikelijk, de belangstelling ebde spoedig weg en ontaardde in een dispuut tussen liberalen en conservatieven over nut of onnut van de juist in 1870 afgeschafte doodstraf, waar velen de bedrijver(s) der dubbel roodmoord een ideaal kluifje voor de beul vonden. Ten slotte bleef er alleen nog interesse over voor de opsporing van de dader(s) van dit misdrijf, hetgeen eerst in mei 1875 zou gebeuren na de arrestatie van Henri Jut (wiens naam nú nog op de kermis voortleeft in de “kop van Jut”) en zijn kwade genius Christina Goedvolk (sic!). Het volk zong toen dit schone lied op straat:

 

 

O Jut, o Jut, o Jut,

Nou zit je in de put.

Had je mevrouw Van der Kouwen

D’ r leven laten behouwen,

dan zat je nou niet in de put.

 

De moord had ondertussen de omwoners van de slachtoffers dusdanig gechoqueerd dat de naam der straat, de “Bocht van Guinea”, officieel veranderd werd in “Huygenspark”.

 

Wie over al deze zaken verdere details zou willen lezen: hij kan ze in ruime mate in de daarover gedrukte literatuur vinden en in een dik dossier in het Gemeentearchief van Den Haag 4). Ons, als naamgenoten van de vermoorde weduwe, komt echter de vraag op: wie was zij en waar kwam zij vandaan?

 

De vermoorde weduwe bleek van haarzelf  Maximiliana Theodora ten Cate te heten, geboortig van Zundert (N.Br.) en zij was op rijpere leeftijd (in 1841) getrouwd met een 27 jaren oudere weduwnaar, de onderwijzer Johannis van der Kouwen in Den Haag, wonende op het Groenewegje nr. 80, niet ver van de Bocht van Guinea, waar zij later zou gaan wonen.

In de al in ons blad afgedrukte stambomen komt haar naam niet voor, maar na enig zoeken bleek zij oorspronkelijk tot de Needse stam te behoren en ze was daarin een kleindochter van  de op pag. 117 vermelde Daniël ten Cate (als nr. 5). Zijn nakomelingen staan daar ietwat onvolledig, gedeeltelijk ook verkeerd opgegeven. Voor zover mogelijk volgt nu hieronder de gecorrigeerde en grotendeels aangevulde afstammingsstaat der nazaten van deze Daniël ten Cate en zijn vrouw Hendrica Elisabeth Heuntelaar, die door het ontbreken van enkele nog nodige registers niet geheel volledig kan worden.

 

Fragment genealogie

 

1. Daniël ten Cate, z.v. Tieleman ten Cate en Catharina Abbing, burgemeester en rechter in Groenlo. Ged. Zutfen 16 nov. 1721; Overl. onbekend (begraafboeken van Groenlo ontbreken); geh. Groenlo 21 nov. 1749 met Hendrica Elisabeth Heuntelaar, ged. Groenlo 26 mei 1726; overl. onbekend;

 w.v. 9 k.k.:

A. Hendrika Johanna, ged. Groenlo 2 nov. 1749 (vroeg overleden);

B. Christoffel Gerrit Joost (zie 2);

C. Maximiliaan Theodorus (zie 3);

D. Hendricus Gerhardus (zie 4);

E. Theodora Johanna Barbara, ged. Groenlo 23 dec. 1757 (leeft nog in 1804);

F. Hendrica Elisabeth, ged. Groenlo 17 aug. 1760 (vroeg overleden?);

G. Daniël (zie 5);

H. Tieleman Bernardus, ged. Groenlo 17 aug. 1766 (vroeg overleden?);

I. Hendrika Johanna Mechtelda, ged. Groenlo 19 mrt. 1769; Overl. Amersfoort 11 mrt. 1800 (ongehuwd).

 

2. Christoffel Gerrit Joost ten Cate, burgemeester van Groenlo. Ged. Groenlo 7 mei 1751; overl. Groenlo 29 okt. 1802; geh. Eibergen 7 aug. 1801 (dit huwelijk echter niet in Eibergen of Groenlo gevonden) met Anthonetta ten Cate, d.v. (vermoedelijk) Cornelis en Cate en Catharina van Eybergen; geb. Eibergen (?) ca. 1751; overl. Borculo 20 nov. 1833; w.v. geen k.k.

 

3. Maximiliaan Theodorus ten Cate, kolonel der artillerie; ged. Groenlo 28 maart 1753; overl. ‘s-Hage 15 juni 1831; geh. Venlo 12 dec. 1783 met Aaltje Bobbink, dv. Barthold B. en Johanna Temminck, geb. Zutfen ca. 1749; overl. ‘s-Hage 1 feb. 1813; w.v. geen k.k.

 

4. Hendricus Gerhardus ten Cate, Ned. Herv. predikant te Oudendijk (N.H.) en Zundert (N.Br.). Ged. Groenlo 29 jun. 1755; overl. Zundert 1 feb. 1814; geh. Oudendijk 5 aug. 1795 5) met Anna Ham, d.v. Ds. Johannis Christiaan H. een Geertruida van Vlierden; ged. Gouda 28 feb. 1766; overl. ‘s- Hage 17 mei 1851;

w.v. 5 k.k.:

A. Geertruida Hendrica Elisabeth, geb. Oudendijk 17 sept. 1796 (verder onbekend);

B. Daniel, geb. Oudendijk 25 april 1798, overl. Oudendijk 6 juni 1801;

C. Theodora Mechtelda (zie 6);

D. Daniel (zie 7);

E. Maximiliana Theodora (zie 8).

 

5. Daniel ten Cate, adj. Opper-apotheker in Suriname. Ged. Groenlo 3 juli 1763; overl. Paramaribo 2 juni 1797 ongehuwd.

 

6. Theodora Mechtelda ten Cate, geb. Oudendijk 28 mei 1801; overl. Amsterdam 14 dec. 1864; geh. (waar en wanneer onbekend) met Barend Willem (van Starkenborg) van Straten, reder en koopman, z.v. Jan Cornelis van S. en Aaltje Oftenoord, geb. Amsterdam 6 mrt. 1804; overl. Bad Homburg 9 sept. 1846,

w.v. (o.m.):

A. Barend Willem (zie 9).

 

7. Daniël ten Cate, 1e luit. N.O.I. leger; ridder M.W.O. Geb. Zundert 10 mei 1804; overl. Batavia 6 okt. 1841; geh. Doesburg 18 aug. 1832 met Anna Maria Pauw, d.v. Ds. Hermannus P. en Sara Maria Wolterbeek, geb. Brede 20 jan. 1805; overl. onbekend;

 w.v. 2 (?) k.k.; verder onbekend.

 

8. Maximiliana Theodora ten Cate, geb. Zundert 11 mei 1809; overl. (vermoord) ‘s-Hage 13 dec. 1872; geh. ‘s-Hage 29 sept. 1841 met Johannis van der Kouwen, onderwijzer, z.v. Johannes v.d. K. en Maria van der Wal, wednr. v. Elisabeth Harmen van Radersma, overl. ‘s-Hage 27 maaart 1837; geb. Schiedam ca. 1782; overl. s’-Hage 26 febr. 1858;

w.v. geen k.k.

 

9. Barend Willem van Starkenborg van Straten, reder en koopman te Amsterdam 6). Geb. Amsterdam 6 okt. 1833; overl. Amsterdam 7 april 1901; geh. Amsterdam 23 nov. 1854 met Jeanne Maria Bruinier (zie Ned. Patr. 13 (1923): 22).

 

BRONNEN EN AANTEKENINGEN:

 

1.        Becht, H. G., De moordgeschiedenis en het spiritisme, Amsterdam (1873), pgs. 7-ff;

 

2.        Deze berichten zijn ontleend aan het “Utrechts Provinciaal en Stedelijk Dagblad”, nrs. 346-ff van resp. 15, 17 en 18 dec. 1872. In latere publicaties (in het bijzonder in het bijvoegsel van “Het Nieuws van de Dag” van 6 april 1876), in de periode dat de rechtzaak tegen Jut lopende is wordt ook de volledige opsomming van haar bezit aan “effecten, gelden en  bankbiljetten, alsmede hare “preciosa” afgedrukt, die bij elkaar een waarde van ca. ƒ 50.000,= hadden, hetgeen voor die tijd een bijzonder hoog bedrag was. In die krantenberichten is ook geregeld sprake van een groote erfenis, die de weduwe in 1864 ten deel zou zijn gevallen, door welke zij o.m. het grote huis in de Bocht van Guinea had kunnen kopen. Die zou o.i. afkomstig moeten zijn geweest van haar zuster Theodora Mechtelda, die als enige nog levende familielid in dat jaar sterft. Maar waarom deze nalatenschap dan niet naar de eigen kinderen van haar zuster ging, de Van Starkenborg van Straten’s in Amsterdam, is niet duidelijk. Het huis van haar is overigens nu niet meer terug te vinden in het huidige Huygenspark, vlak bij het Hollandse Spoor in Den Haag. In de doorlopende nummering van de huizen is daar een merkwaardig hiaat tussen de nrs. 22 en 27, waarvoor men in de buurt geen verklaring wist. Op deze plaats, waar het slachtoffer gewoond heeft, staat nu een groot gebouw van de Haagse Gemeentewerken en alle vroegere tuinen achter die nu verdwenen huizen zijn veranderd in een groot parkeerterrein voor de auto’s van het personeel en materiaalopslagplaatsen. Bij nadere informatie bleek het voormalige woonhuis hiertoe in 1957 te zijn afgebroken. Het Haagse gemeentearchief was in het bezit van een foto: een rechthoekig en lelijk gebouw van drie verdiepingen met een gepleisterde voorgevel en een plat dak. Het benedenhuis had links van de dubbele voordeur een smal kijkvenster en rechts twee hoge schuiframen; beide verdiepingen elk drie van zulke ramen. Het was de moeite en de kosten niet waard om de plaat in ons blad af te drukken. Onder de “preciosa” wordt o.m. ook een grote zilveren lepel genoemd, die gegraveerd was met eenen vrijheidsboom (?),  waaronder de naam TEN CATE stond, zeker nog afkomstig van haar familie uit de Patriottentijd. Waar zou die zijn gebleven?

 

3.        Standverschil moet er zijn, dacht de familie zeker. Naar ons gevoel was het een schoner gebaar geweest beide vrouwen een gezamenlijk graf te geven. Zo’n algemeen graf bestond uit een kuil in de grond, waarin telkens vier doden te samen begraven werden, wier nabestaanden geen geld bezaten om een eigen graf te kopen. Deze graven, waarop geen zerk of ander grafteken was aangebracht, werden na verloop van tien jaar telkens opgeruimd om plaats te maken voor nieuwe. De weduwe Van der Kouwen werd begraven in grafkelder nr. 349, die door haar in 1869 gekocht was. Rond 1900 werd deze kelder echter eveneens geruimd, omdat geen nabestaanden van de begravene binnen de bepaalde tijd het verder gebruik der grafkelder hadden geclaimd, naar dit in het officiële begrafenis taalgebruik wordt uitgedrukt;

 

4.        Een bloemlezing uit de vele publicaties:

 

a.     Roosenburg, J. C., Oude strafzaken: Hendrik Jacob Jut en Christina Goedvolk; feuilleton in de Nw. Rott. Courant van 5 maart 1922;

b.     Ett., H. A., Holland in rep en roer, Amsterdam (1961);

c.     Fabricius, J., De kop van Jut, ‘s- Hage (1970);

d.     Nieuborg, P., Moord in Nederland, Deventer (1975);

e.     Vries, B. de, Regtsgeding tegen Hendrik Jacobus Jut, enz. ‘s-Hage (1976).

f.      In 1870 schreef Joh. Fabricius (sr.) zelfs een toneelstuk: “Hendrik Jacobus Jut of De dubbele moord aan de Bogt van Guinea” in drie bedrijven! Of dit drama een succes in de theaters werd konden wij niet nagaan.

 

Een uitgebreide collectie van krantenknipsels, brochures en processtukken wordt verder op het Haagse gemeentearchief op de Loosduinseweg 17 voor het nageslacht bewaard. Tenslotte verschenen de laatste tijd twee grote, een gehele pagina vullende krantenartikelen over de moordaffaire, in de Gazet van Antwerpen van 13 jan. 1973, pag. 15 en toen op 10 juni 1978 een vrijwel woordelijke copie van het Vlaams artikel in de Zwolse Courant, pag. 25, welke ons eigenlijk op het spoor hebben gebracht van deze  Hendricus Gerhardus ten Cate werd volgens het trouwboek van Oudendijk niet openbaar in de kerk, maar ‘s avonds om acht uur op 5 aug. 1795 door de vicaris “in de pastorie” getrouwd. Het jonge paar kon dus meteen aan de slag. In Zundert (met Rijsbergen, dus twee dorpen tesamen), waar hij in 1803 dominee werd, kreeg hij zo’n typisch Brabantse predikantenplaats in een vrijwel 100% katholieke streek: in de zeven jaar die hij hier stond doopte hij, behalve zijn eigen kinderen, twaalf nieuwgeborenen. Dat is nog geen twee per jaar in twee dorpen! Ook is het opvallend dat nadat de burgerlijke stand in Brabant werd ingevoerd, zijn naam daar in de klappers en 10-jarentafels niet onder  van Cate te vinden is, maar onder de van Ten, evenals dat dus in Frankrijk, België en Duitsland gebeurt;

 

5.        Barend Willem van Starkenborg van Straten schijnt op een of andere manier haar lievelingsneef te zijn geweest, die ook haar vermogen beheerde en op die manier van haar bezittingen een volledige staat aan de recherche kon overleggen. Dat gaf toen meteen al aanleiding tot het boos gerucht dat, de dader van de afschuwelijken moord een lid zou zijn van de familie der vermoorde weduwe. Zelfs wordt er bijgevoegd, dat het iemand is die een goede positie in de maatschappij heeft. Dit gericht wordt enigermate bevestigd door de Nwe. Arnhemse Courant, die bericht dat te ‘s- Gravenhage een neef van de vermoorde weduwe zou zijn gevangen genomen. Maar op de dag daarna meldt het Utrechtsch Dagblad dat het bericht van de Nwe. Arnh. Crt. een canard  was: dat de neef van de omgebrachte vrouw als de dader zou zijn gearresteerd, wordt vanuit Den  Haag stellig tegengesproken.

Barend Willem van Starkenborg van Straten was over die loze aantijgingen dermate verontwaardigd, dat hij onmiddellijk de somma van duizend gulden uitloofde als premie voor degene die de werkelijke dader(s) van de moord zou aanwijzen!