(Familieblad No. 13 – apr 1978, blz. 291 – 296)
In tegenstelling tot het
familiewapen met ster en wassenaar, dat ABRAHAM(US) TEN CATE voerde in zijn
studententijd, werd het hertewapen waarmee BEREND
HENDRIKS. TEN CATE zegelde wel in alle aftakkingen der Bornse
familie vroeger of later geaccepteerd, zij het ook in de bekende gevarieerde
uitvoeringen. Wij komen het een tweede keer tegen in een vroeg 18e eeuws handschrift dat op het gemeentearchief van Amsterdam
in de bibliotheek als Ms. A-6 bewaard wordt, een band
met groot-foliovellen, waarin van de Amsterdamse
burgemeestersfamilie Boelens alle nakomelingen vanaf
1302 tot aan het einde der 17e eeuw, ook in de vrouwelijke lijnen,
vermeld zijn, waarbij tevens, voor zover bestaand, de familiewapens der
betreffende afstammelingen met die van hun wederhelften, zeer minutieus en in
kleuren zijn weergegeven, met als titel: “Genealogie van Boelens
en Den Otter, door de Heer van Sypesteyn aan my gecommuniceerd”. 1).
Naam en bijzonderheden betreffende de schrijver en tekenaar van dit handschrift
zijn tot nu onbekend gebleven. Het werd te samen met
een tweede, erop aansluitend manuscript verwerkt en uitgegeven door de eertijds
bekende J.A. Alberdingk Thijm, letterkundige en hoogleraar in de kunstgeschiedenis
en vader van Lodewijk van Deyssel
(pseud.), alsmede groot
vriend van Jan Jakob Lodewijk
ten Kate, de grote dichter 2). Over de herkomst van dit handschrift is niets bekend: N.
Roever, toentertijd gemeentearchivaris van Amsterdam,
schrijft in zijn voorwoord alleen dat deze “een andere en slechts weinig
jongere genealogie (deze andere wordt gedateerd op ‘vóór
Het wapen waar het hier om
gaat behoort toe aan JUDITH TEN CATE, de tweede vrouw van een Willem Bruyn, zoon van een Adriaan Bruyn en een Aagje Roodenburg,
die een dochter was van een Herman Roodenburg,
kapitein der schutterij en in 1578 raad van Amsterdam. Die was weer gehuwd geweest met een dochter van een Amsterdamse
burgemeester Jan Klaas Boelensz. den Otter 3).
Het wapen dat JUDITH TEN CATE
(zie voor haar nr. 10-E op pag. 10 van ons blad) voert in het manuscript, staat
in een ovaal schild van 23 x
De kop van het wapendier is
ook iets meer omhoog gericht, waardoor het gewei omlaag buigt.
Deze uitvoering komt overeen
met die van het wapen, zoals wij dat heden doorgaans
kennen (er is ook een uitvoering met een stáánd hert), alleen de beschrijving
der kleuren is geheel afwijkend: wij kennen het als een hert in natuurlijke
kleuren op een grasgrond in natuurlijke kleur, eventueel nog voorzien van een
groepje bomen, op een veld van zilver in plaats van goud 4).
Nu weten wij natuurlijk niet
hoe dit wapen tot stand gekomen is. Voerde de familie van JUDITH TEN CATE het
wapen in deze vorm en kleuren al bij haar trouwen (zij trouwde op 20 april 1663
op het stadhuis in Amsterdam als 18 jarig meisje uit Deventer), of heeft de
vervaardiger of schilder van het handschrift in kwestie haar wapen omtrent 50 jaar later op eigen gezag rood en goud gekleurd, alleen wetend dat zij
“een wapen met een springend hert” had?
Haar vader was een broer van
BEREND HENDRIKSZ., die met het springende hert
zegelde in 1645. Aan te nemen is dus wel dat ook hij het wapen kende, het
mogelijk zelfs ook gebruikte als zegel en het bestaan ervan doorgaf aan zijn
kinderen, die alle - op de oudste zoon JAN LAMBERTS na - naar Amsterdam
vertrokken en daar huwden 5).
Een broeder van hun moeder,
Jan Willink (1619-1659) ging hen hierin voor. Een zoon van
hem, dus een volle neef van de kinderen van LAMBERT TEN CATE uit de Rijkmansstraat in Deventer (nr. 10 op pag. 10 van ons
blad), wederom een Jan Willink (1645-1716), was
“zijdewinkelier” op de Nieuwendijk, een straat waar vele doopsgezinde
lakenhandelaars woonden in die tijd 6).
Ook de broers van JUDITH treffen wij daar aan, als zij pas in Amsterdam wonen.
Later zullen zij naar deftiger buurten vertrekken: dan kopen ze huizen op de
Brouwersgracht en de Keizersgracht. Zolang zij in huurhuizen wonen of mogelijk
inwonen bij hun neef Willink op de Nieuwendijk (?),
is hun juiste adres niet te achterhalen. HERMAN EN CATE (1644-1706), die gehuwd
was met Sara Blaupot,
woonde op de Nieuwendijk tegenover de Karnemelksteeg,
waar nu een sexbedrijf gevestigd is. Ook hun al
genoemde neef Jan Willink woonde er een poos. Hun op één na oudste broer
HENDRIK LAMBERTSZ. TEN CATE woont in 1673 ook op de Nieuwendijk en wel tegenover de Sint Nikolaassteeg,
volgens een inschrijving van het begraven van een zoon van hem op het Noorderkerkhof, in een huis dat later (in 1695) in bezit
blijkt te zijn van een neef Gerrit Willink. Dit huis,
thans nr. 185 (het is opgegaan in een groot complex van C&A), heette in
1711 “Het springend hert”! Het huis ernaast, nr. 183,
“De Italiaanse boekhouder” geheten, was in
Bronnen en aantekeningen:
1.
In het 3e deel van zijn Geschiedenis van
Amsterdam, Amsterdam (1881), p. 452 wijdt
J. ter Gouw hieraan enkele woorden: “Onlangs (dus vóór 1881) is het
stadsarchief in ‘t bezit gekomen van een ander geslachtsregister.
. . .”. Het “Verslag van het gemeentelijk archief van
Amsterdam” van 1882, p. 24 noemt het H.S. onder de “aanwinsten”.
2.
Alberdingk Thijm, J. A., Het patriciaat van Amsterdam,
vertegenwoordigd door de genealogie van ‘t geslacht Boelens naar een handschrift van Jan van Wieringen, Amsterdam (1884) met een voorwoord van de
toenmalige gemeente archivaris mr. N. de Roever. Het huwelijk van JUDITH TEN
CATE wordt hierin vermeld op folio B (d.w.z. vlak na folio 54 en vóór de
inhoudsopgave). Haar huwelijk komt, met de wapenbeschrijving, eveneens voor in:
J. G. de Groot Jamin, Geslachtslijst van de familie Bruyn, een bijdrage tot het patriciaat van Amsterdam,
Amsterdam (1886), fol. 1, kol. 3: Willem Bruyn,
gehuwd 1 x met Susanna van der Beek en 2 x met JUDITH
TEN CATE (1645-1697) van Amsterdam (zij voert als wapen: in goud een springend
hert van keel); waarvan één dochter Maria Bruyn
(1678-1737), gehuwd in 1707 met een Hendrik Hobrink;
3.
Volgens het doopsgezinde Doop-, kerk- en
aanwijsboek van 1625 tot 1670 bij ‘t Lam gehouden kwam
Willem Bruyn op 15 maart 1657 met attestatie vanuit Dantzig in Amsterdam, waar hij zeker voor de indertijd
belangrijke graanhandel enige tijd gewoond zal hebben (maar Dantzig
werd in die jaren ook “het mennisten Oost-Indië” genoemd, waar de doopsgezinde jongelui, “die
niet wilden deugen”, door hun papa’s heengezonden werden (Wijbrands,
C. N., Het Menniste zusje, 55 Jaarversl.
Kon. Oudhk. Gen. A’ dam
(1913), p. 46)!);
4.
Rietstap, H. B., Armorial
génèral. Gouda (1884), dl. 1, p. 1067:
TEN KATE, Hollandais D’argent à un cerf
arrêté sur une terrasse, le tout
au naturel (de afbeelding met een “staand”, naar (heraldisch) rechts gekeerd
hert komt voor in het platendeel op plaat 297 als tekening; Vorsterman
van Oyen, A. A., Stam- en wapenboek van
aanzienlijke Nederlandsche familien.
Groningen (1888), dl. 2, pl. 46 geeft
een dergelijk wapen (in kleur); het hert is echter “gaand” ;
Nederlands Patriciaat dl. 17 (1927), p. 109 geeft eveneens dezelfde
kleurenbeschrijvingen: “In zilver een springend hert in natuurlijke kleur,
ondersteund door een grasveld. Helmteken: ‘t hert
uitkomend. Dekkleden: zilver en groen”. Dl. 41 (1955), p. 65 geeft hierop een
aanvulling, maar zonder bronopgaven: “Wapen in goud een klimmend rood hert.
Helmteken: het hert uitkomend. Dekkleden: goud en rood”. Dl. 42 (1956), p. 365
geeft een tweede aanvulling: “dat geen oudere zegels bekend zijn van dit wapen
dan een lakzegel van ISAAC TEN CATE (met een springend
i.p.v. een klimmend hert), zónder kleuraanduiding” uit 1787 en tenslotte in dl.
43 (1957), p. 362 als derde aanvulling: dat ook nog het wapen
van BEREND HENDRIKSZ. uit 1645 bekend is, eveneens
zonder kleuraanduiding (wat op het hertewapen in de
vorige bijdrage slaat);
5.
Alleen de tweede zoon, HENDRIK LAMBERTSZ. (1639-1697) was nog in
6.
Historische gids van Amsterdam, Amsterdam
(1971), p. 261-f;
7.
Kam., J. G. De Nieuwendijk van Oudebrugsteeg tot
Zoutsteeg van 1543-1808. Jaarboek gen. Amstelodamum
dl. 53 (1961), pgs. 95-
8.
Zie: Cate, G. J. ten, Geslachtslijst van
den Frieschen tak der familie Ten Cate (z. pl. 1896),
p. 14.