(Familieblad No. 5 – 1976, blz. 66 – 70)
Sinds
Racer zijn “Overijsselsche Gedenkstukken”
in het einde van de eeuw liet verschijnen zijn vele van de daarin afgedrukte originele
stukken verloren gegaan. In één van deze, dat een levendig beeld
oproept van een enkel facet der laat middeleeuwse Twentse rechtsprocedures en
ontleend moet zijn aan een nu verdwenen rechtsprotocol van het voormalige Enschedese Hof uit het jaar 1446 1), komen twee personen voor die onze familienaam dragen, ditmaal
met een “C” geschreven, t.w. een Teunis
ten Cate als een der getuigen en een
,,Een ordel vraghende Egbert Bry van des drosten
weghen van Twente 2) vor der banc to Enscede,
want dree guede benomende knapen, int gherichte
to Enscede bekant,
hebben wessen ende lyeden
in enen ghehegeden gherichte
3), dat see
hoert
hadden van Berent ten Zwartencote, dat hee
seghede ‘hee neme wal ene wecgghe’ 4) ende
seghede ‘wie hee in den houwe ghehouwen hadde
opter Hole beke 5), wanner hee
wolde’.
Daer Egbertus vors. op vraghende, want desse
dree vorst(egheden) dyt int gherichte belyeden
ende (dit saken sint, dee ant hogheste
draghet 6),
ende Berent vors. seght ‘hee
en hebbe den wort nyet
gheseghet ende sy
der onsculdigh’, een
ordel woe dat Berent
vors. de onscult doen sal,
dat den Heren
recht schee ende Berent vors.
gheen onrecht, bestadet an Gert ten
Cote 7)……
Item een ordel heft ghewiset
Gert ten Cotte, want die dree, alse
Weenycken Schulte ende Albert ten Zwartencotte
ende Tone ten Cotte
ghetughet hebt,
dat Berent
ten Zwartencotte heft gheseghet….
enz., enz.”
Het
zo te ver voeren hier op de finesses van dit rechtsproces in te gaan 8), te meer waar het door Racer
afgedrukte stuk slechts een details van het gehele
proces vormt en het in het onderhavige geval alleen om de vermelde familienamen
gaat.
Waar
zich het pleit in Enschede afspeelt, mag aangenomen worden dat het ook over
personen handelt, die binnen het rechtsgebied van Enschede woonden, mogelijk
zelfs over inwoners van deze stad. In één der hier niet verder
geciteerde passages is namelijk sprake van het burgerschap van Berend te Zwartencate, (“Berent vors.
oer borgher” wordt hij
daar genoemd), waarbij dan de “dree guede benomede knapen”,
zonen van Enschedese burgers konden zijn. Het was in
Twente gebruikelijk, - en enigermate zelfs nú nog op het
Oost-Nederlandse platteland - dat men naar het erf genoemd werd waar men van
stamde. Het is dus mogelijk dat hier sprake is van familienamen, afkomstig van
erven uit de omgeving van Enschede, de naam van de vertegenwoordiger van de
drost mogelijk uitgezonderd.
In
de Grote Buur- of Esmarke, die eertijds rondom
Enschede lag, liggen de erven Ten Zwartencote, nu Het Zwartkate
geheten en gelegen achter het erf Het Holzik 9); dan het erf Ten Kate,
nu Kortman
geheten, liggend aan de spoorlijn Enschede-Ahaus en
in 1928 eigendom van de familie P. ten Kuile-Cromhoff
10).
Tenslotte
kon Weenycken Schulte
stammen van de Schultehof, eertijds gelegen aan de
Kuipersdijk nabij Het Varvik, maar nu verdwenen 9).
Even
waarschijnlijk echter lijkt een afstamming uit het kerspel Borne, waar in de Zenderense marke óók een erf Ten Kate
ligt, nu Köttermans Roelvink
geheten en in de marke van Hertme
Het Swartekate, nú De Zwarte genaamd. Ook hier
stroomt de Oeler beek, als grensscheiding tussen de
marken van Zenderen en van Azelo
in het kerspel van Delden. Deze erven liggen echter
wat ver uit elkaar, hoewel dit natuurlijk geen argument behoeft te zijn voor
het niet te samen kunnen afluisteren van het roddeltje
over Berend ten Zwartenkate. Ook een Scholtenerf ontbreekt niet in het kerspel van Borne en ligt zelfs vlak bij de erve Ten Kate aldaar 11). Bovendien zijn in dit geval de voornamen Teunis
en Gerrit voor de Bornse
familie wél vertrouwde klanken, al mag dit natuurlijk nooit een
steekhoudend argument zijn!
In
hoeverre de beide hier genoemde Ten Cate’s
voorouders van sommigen van onze lezers zijn, kan natuurlijk nooit bewezen
worden: de retroakta van de burgerlijke stand en
andere passende archivalia gaan hiervoor niet ver genoeg terug. Bovendien kan
onder meer een op een bepaald erf wonende familie, die dus de naam van dat erf
droeg, weggetrokken zijn of door een epidemie gestorven, waarna dan later
geheel andere lieden op dat erf kwamen wonen, die dan weer als familienaam die
naam van het erf aannamen. Van zulke naamswisselingen zijn in oostelijk
Nederland genoeg voorbeelden bekend, die de genealoog tot wanhoop brachten.
AANTEKENINGEN:
1.
Het is niet duidelijk
of dit proces zich voor het lándgericht of voor het stádgericht
afspeelt (zie overigens eind van noot 6). Géén dezer
twee rechtbanken heeft echter stukken uit de 15 eeuw nagelaten. De archieven
van het Enschedese landgericht beginnen in 1597 en
die van het stadsgericht in 1572 (zie: Formsma, W.
J., Archiefgids van Overijssel. Groningen (1942), pgs.
11 & 12). Het onderhavige processtuk werd ontleend aan: Racer, J. W., Overijselsche gedenkstukken, Kampen, dl. 5 (1786), pgs. 212-215;
2.
Egbert Bry
was door de drost van Twente benoemd tot aanklager; hij was een jurist, die als
een soort van officier van justitie fungeerde;
3.
Dit waren dus: naar
naam en faam gunstig bekend staande jonge mannen, “die gewezen en
beleden” hebben, dus getuigenis aflegden in een “door een haag
omgeven gerechtsplaats”, ook wel “gespannen vierschaar”
genoemd. In een latere, hier niet geciteerde passage is nog sprake van “Berent ten Zwartencate, dee ‘to walle
ende to werve’
gecomen is”, waaruit blijkt dat zo’n Twentse gerechtsplaats een door een (eiken)wal
omgeven, opgeworpen hoogte was;
4.
Racer beweert hier in
zijn tekstverklaring, denkend aan de “wèggen”
van de bakker, dat hier sprake is van een wittebrood (sic!), maar
het is natuurlijk een wig, een soort ijzeren keil, vermoedelijk een bijl om
hout te hakken;
5.
Hij zei “hoe hij
in het hakhout, dus in het bos had gehakt, wanneer hij maar wilde”. Dat
bos moet bij de Hole beek gelegen hebben, waaronder zeer waarschijnlijk de Oeler beek verstaan moet worden, een watertje, dat
westelijk van Enschede door de Beldershoek stroomt,
als zijtak van de Schipbeek (zie: Kuyper, J.,
Gemeenteatlas van Overijssel. Leeuwarden (z.j.), de kaarten van resp. Lonneker, Hengelo en Borne).
Merkwaardig is het overigens dat de Oeler beek op de
moderne topografische kaarten (Almelo 28-F; 1:25.000) niet voorkomt, maar op de
editie van 1965 de Bornse beek heet, terwijl op de
uitgave uit 1952 het gedeelte van de beek boven Weleveld
de Nieuwe beek heet en het zuidelijk deel beneden Weleveld
de Oude beek;
6.
Dit ongeoorloofd
houthakken en ook het afschillen van eikenbast voor het maken van looistof,
waaraan de boom te gronde ging, werd als een zwaar misdrijf beschouwd, althans
van overheidswege, omdat men de toen nog resterende bossen zo veel mogelijk
wilde sparen. Twentse vonnissen bestraften dit wel met het afkappen der “twee
zweervingers” van de rechterhand. Uit het naburige Westfalen
zijn echter nog slimmere voorschriften bekend, die aangaven wat gebeuren moest
wanneer men iemand op heterdaad betrapte bij het ongepermitteerd omkappen van
een boom: “Den sall man bringen
by den stamme und hawen öhme synen kop ab
unt settend arup so lange det
he weder wasset” (uit de marke
van Beber, anno 1572). In de marke
van Deisterwald werd in het jaar 1528 bepaald:
“So einer dat dede und better
wuste, den solde men upsniden
und sin ingewede uth ohme langen und umb den bohm
herbinden” (uit de “Weistümer”
van Jacob Grimm, Göttingen (1840-866). Er was
dus alle reden voor Berend ten Zwartenkate om zich
als een leeuw tegen dergelijke aanklachten te verdedigen. Op de ernst van het
misdrijf zal wel de gebruikte zinsnede betr. “de saken,
dee ant hogheste
draghet” doelen: voor zware misdrijven, waarop
lijfstraffen stonden, werd direct een hogere rechtsinstantie ingeschakeld. Aan
te nemen is dus, dat hier sprake is van een rechtzitting voor het
lándgericht van Enschede;
7.
Naar oud gebruik, dat
vermoedelijk tot op de Saksenspiegel teruggaat, werd
door de rechtsprekende vergadering één der aanwezigen belast met het
doen van een voorstel hoe het vonnis gewezen moest worden. Men noemde dit
“een oordeel aan iemand bestaden”;
8.
Zie voor het verloop
van zo’n Twents rechtsgeding: Massink, W. H., Hoorige rechten
in Twente. Jur. Diss.
Utrecht (1927), p. 112;
9.
Hulshoff, A. L., Het
schattingsregister van Twente van 1475. Zwolle (1953), pgs.
83, 85, 92 en 95;
10.
Snuif, C. J., De gewaarde erven in het kerspel van
Enschede. Nomina geograf. Neerl.
Dl. 6 (1928), p. 145;
11.
Hoewel Hulshoff (zie noot 9) in Zenderen nóch in de andere marken van het kerspel
van Borne een Scholtenerf
vermeldt, staat dit op de topografische kaarten 28-G van 1952 en 1965 wel
aangegeven, vlak bij het Weleveld in Zenderen, terwijl het op de nieuwste editie van 1976 weer
ontbreek. Volgens een door de heer B. J. F. Wennekink
te Zenderen verstrekte inlichting was dit Scholtenerf oudtijds een half erve
van de Alvinkhof aldaar. Overigens komen in de Luttermarke onder Oldenzaal naast
een katerstede Ten Kate en een idem Zwartkotte een Schultehof voor.
Hier ontbreekt echter een “Hole beke”.
Bovendien bezat Oldenzaal een eigen landgericht.