OVER DE BOERDERIJEN, WAAR ONZE FAMILIES VANDAAN KOMEN

 

 (Familieblad No. 20 – okt 1979, blz. 551 - 558, deel  V)

 

34.   Ook in het Bergische land ten westen van het Sauerland aan de rechterkant van de Rijn tussen Duisburg en Keulen en ten zuiden de Ruhr, blijkt het letterlijk te wemelen van boerderijen die KOTTE(N), KATHE of KOTHE heten, met of zonder een voor- of achtervoegsel. Met behulp van H. DITTMAIER’s publicatie over “Siedlungsnamen und Siedlungsgeschichte des Bergischen Landes” in Ztsch. D. Berg. Geschichtsver. 74 (1956) en de top.kaarten 1:25.000 van het Bergische- en het Sauerland vonden wij hier: 10x KOTTEN, 5x KOTHEN, 5x KOTTHAUSEN, 3x KOTTERHOS, 2x KOTTMANNSHAUSEN, 2x KOTTENBURG, 1x KOTTENHOVEN, 1x KOTTINGHAUSEN, 1x KOTHAUSERHOF, 1x KOTHAGEN enz.

Op de Duise Messtischblätter 1:25.000 van het Bergische Land kwamen we bij een nauwkeurige telling op 158 KOTTEN en KATEN, meestal voorzien van een voor- en een achtervoegsel, als boerderijnamen. Daarvan moeten er evenwel nog veel meer zijn in deze streek, want op een gedetailleerde plattegrond van de “Messenstad” Solingen met directe omgeving telden we al niet minder dan 31 KOTTEN met een voorvoegsel en 1 dik gedrukte KOTTEN zonder meer, net zoals in Enschede het geval is, midden in de stad, terwijl het officiele Messtichblatte nr. 4808 van Solingen slechts 14 KOTTEN-namen vermeldt.

Deze KOTTEN-namen zijn hier zo opvallend dat men er als gastronomische specialiteit en de Bergische eetgelegenheden een “KOTTENBOTTER” serveert (een snee roggebrood met boter, dik belegd met plakken boerenmetworst met mosterd en ringen gesneden  rauwe uit), waarbij een borrel  Bergischer Korn” de vreugde dient te verhogen. Niet zo erg veel families kunnen ons zo iets nadoen: Bismarck met zijn haring en de zangeres Melba of Fürst Pückler met hun ijs... We moeten deze KOTTENBOTTER (een botter is in het Bergisch plat een boterham) maar zo vlug mogelijk op onze familiefeestjes introduceren. Maar dan mag in het daarbij behorende “glaasje” ook niet zo maar een “Bergisches Korn” geschonken worden: een echte TEN K(C)ATE behoort daarbij de “KOTTER KORN” te drinken, die in Solingen door de fam. BRUCHHAUS & CO gebrouwen wordt.

Voor een agrarisch bedrijf moeten in zulk een bergachtig gebied de kwaliteiten van het landschap met andere maatstaven gemeten worden dan in onze wat vlakkere oostnederlandse contreien en het zou interessant zijn om na te gaan of naar deze (Sauerlandse en Bergische) maatstaven althans een deel van die Duitse “KOTTEN” op een gelijksoortige manier tot de alleroudste bedrijven van deze streken zouden kunnen worden gerekend als bij ons in Overijssel.

Als een eerste steekproef hebben we het ons meest intrigerende van deze “KOTTEN” opgezocht: het “Haus COTTEN”, dat gelegen was op de glooiende hellingen aan de noordzijde van het z.g. Keulse Sauerland, niet ver van de Ruhr nabij Menden in de industriestad Unna aan de overzijde van de Ruhr in de Holzender Burschaft van de gemeente Bösperde (Messtischblatt 4512-Menden, met de coordinaten 01,80 en 13,65).

We kwamen dit COTTEN op het spoor door een vermelding in “Die Schatzungsregister des 16.Jhr. für das Herzogtum Westfalen”, Teil I, Munster (1971), p. 27. Hier stond voor Holzen in Amt Menden vermeld: “Anno 1536: DIETERICH TON KOTTEN ist verbrandt. Haben darumb diesze itzige Schatzeheren uf Wolgefallen unsers gnedigsten Heren inen nit so ime sunst zu geben geburt hette,übersehen 6 gld.”

 Deze 6 gld. was exhorbitant hoog in het register, want een normaal boerenbedrijf betaalde 1 tot 2 gld. in dit register en alleen kasteelheren werden voor 5 tot 6 gld. aangeslagen. Onze nieuwsgierigheid was dus in hoge mate geprikkeld!

De verwachtingen werden niet beschaamd: dit COTTEN bleek bij bezoek een oud riddergoed te zijn. De muren en grachten van het kasteel waren verdwenen maar van de poort met valbrug was nog de rechter toren gespaard gebleven. Maar in de grond had men resten van de muur gevonden, die ca. 700 jaren oud moesten zijn, naar het huidige bewoner Freiherr H. H. von GEMMINGEN ons mededeelde. Zijn vader had het goed indertijd geerfd van zijn schoonvader uit de familie Von Elverfeldt-Villigst.

TILLMANN’slexicon der deutschen Burgen und Schlösser” , Stuttgart (1958), Band I, pg. 528 schrijft er over: „Haus KOTTEN, ehemalige Wasserburg. Rest eines gothischen Gebaudes. Bewohner VON KOTTEN, Von Werminckhausen, Von Freisendorf und andere Geschlechter“.

In het niet ver van dit voormalige kasteel gelegen dorpje Opherdike (ca. 6 km ten zw van Unna, rechts van de Ruhr) kan men in de R.K. kerk nog een drietal grafstenen van vroegere Heren (en een Vrouw) Von Freisendorp zien uit de jaren 1604, 1698 en 1704. Zij worden daarop Dominus(of Fraw) in Opherdike et C(K)OTTENÀ genoemd. Afbeeldingen van de stenen staan in Band 47 (Kreis Unna), p. 368 van de ”Bau- und Kunstdenkmaler von Westfalen, Munster (1956).

Op het goed wordt landbouw bedreven. Het had in vroegere tijden ruim 1000 morgen (= 250 ha) grond bezeten, maar door grondverdelingen der grote bedrijven in de Nazi-tijd was de oppervlakte nu veel kleiner. Het postadres is: Haus COTTEN, 5750-Menden/Bösperde.

Van de oorspronkelijke bewoners van het KOTTEN of COTTEN is niet veel bekend. In de middeleeuwen woonde hier een geslacht TON KOTTEN, waarvan de laatst bekende vermoedelijk de hierboven al genoemde DIETERICH TON KOTTEN was .

Op pag. 58 in Band II-8 (Kreis Iserlohn) van de “Bau--und Kunstdenkmäler van Westfalen”, Munster (1900) staat de rest van het poortgebouw met plattegrond van de kasteelrestanten afgebeeld. J. D. VON STEINEN schrijft in zijn  Westplische Geschischte, Band II, Lemgo *1755) op pgs. 154-ff over deze oude ridderhofstede het volgende: ,,KOTTEN: Im Amt und Kirschspiel Menden, nicht weit von der Ruhr, gegen dem Stift Fröndenburg  über, liegt dis Gut und hat den Namen von einem Geschlecht VON KOTTEN von welchem ich gefunden (in het archief van Fröndenberg) dasz sie siegelten mit einem getheilten Schild, die im Obertheil ein Vogel, wie solches auf Tab. XLVII Numm. 17 u. 18 stehet. Es haben davon gelebet in 1259 TILEMAN DE COTTEN; in 1341 un 1349 ARTUS DE COTTEN, wovon FRIDERINE, FELICITAS, GISBERT und SIGFRIED.

Von GISBERT: HERMANN, ERENFRIED und Felicitas.

SIGFRIED DE KOTTEN vermählt mit ELEKE, wovon ERENBERT DE KOTTEN (genannt in 1344).

In 1355/6 SIVERDE DE COTTEN, verheiratet mit REGELA, genannt in 1358, wovon: HERMANN, HENRICH, ERENFRIED, EVERT (alle Knapen), FELICITAS und INDA.

In 1383: HENRICH DE COTTEN.

Nach diesem haben die VON WERMINCKHAUS dis Gut gehabt und im Anfang des 15.Jhr. hier schon gewohnet.

In Band I van zijn boek, pag. 1106 noemt hij dan als eerste van deze nieuwe bewoners EVERT VON WERMINCKHAUSEN, HERR ZUM KOTTEN met zijn zoons HENRICH, JOHAN  en DIEDERICH, alle genoemd in oorkondes van 1437, 1442 en 1456.

De door ons in het schattingsregister van 1536 gevonden DIEDERICH TON KOTTEN zal dan wel een kleinzoon van een dier knapen geweest zijn.

Het gelatiniseerde “DE COTTEN” wordt in latere tijden in het hoogduits in “VON KOTTEN” veranderd, maar de nederduitse tekst van de oude Westfaalse schattingslijst schrijft de naam uitdrukkelijk als “TON KOTTEN” neer.

Het archief van het oude riddergoed wordt bewaard in het filiaal van het Dortmunder Staatsarchief op Schloss Cappenberg. We kregen een machtiging tot inzage van deze stukken, maar vermoeden dat we voor een onderzoek naar dit nog duistere riddergeslacht TON KOTTEN niet de gelegenheid en/of de tijd zullen kunnen vinden, al zou die ridderfamilie dan wel het paradepaardje van onze verzameling gaan worden!

 

Ten z.w. van Scheinfeld in Mittelfranken ligt op een rotspunt de ruine van een burcht HOHEN-KOTTENHEIM, van de 12’ eeuw bewoond door de riddes VON KOTTENHEIM. Wij kunnen uit die naam o.m. opmaken dat een KOTTEN ouder geweest moet zijn dan een HEIM.

 

35.   Maar zoals het bij dit onderzoek al meer het  geval was, ook dit riddermatige KOTTEN in Bösperde (Menden) bleek weer geen uitzondering te zijn: we vonden er nog een in de buurt van de oeroude stad Soest, halverwege de oude straatweg van Dortmund naar Paderborn, omtrent 1 km ten n.w. van het dorpje Borgeln. Daar liggen, aan de rechteroever der Soster beek, een tweetal boerderijen dicht op elkaar “am KOTTEN”, gelijk het daar heet (op top.kart nr. 4314-Herzfeld met de coordinaten 18,25 & 32,60). Men spreekt daar in de buurt van Borgeld over de “Doppelhof KOTTEN” en de bewoners, de families DAHLHOFF en HOLTMANN wordenHalbbauern” genoemd. Zij wonen al vanaf de 16’ eeuw op die twee boerderijen: de DAHLHOFF’s vanaf 1532 en de HOLTMANNEN vanaf 1585. Samen bezitten deze erven ruim 120 morgen eigen grond. Van de eerste behuizing, waar thans WILHELM DAHLHOFF (Am Kotten nr. 5, Borgeln) woont met zijn gezin, moet in het museum in Hamburg een olieverfschilderij te zien zijn, naar de boerin ons vertelde.

In vervlogen tijden moet echter tussen beide boerderijen een adellijk huis gestaan hebben, dat uit een akte van 1421 voor de eerste keer naar voren komt als het “Hove unde Gute TON KOTTEN” in het archief van het Patrokli-Stift in Soest. Over dit Borgelnse KOTTEN was nu het een en ander te vinden in een recente publicatie van G. en H. RUDACK: Die Familien auf den Höfen und Kotten zu Welver & Borgeln im Kreis Soest zwischen 1532 und 1964, Band 38 der Soester Beitrage, Soest  (1977), pgs. 174 & 228: ,,Vroeger lag het huis KOTTEN bij Borgeln op een vermoedelijk kunstmatige heuvel, met een gracht er omheen, tussen de nu nog bestaande boerderijen in aan de Soester beek. De heubel is afgegraven en de gracht gedempt. Het voormalige adellijke “herenhuis”, waarop in 1648 nog de  Jungfer MENGE ZUM KOTTEN woonde, die dan nog veel gronden in Borgeln in haar bezit blijkt te hebben, werd volgens een oude kroniek van Soest rond 1730 afgebroken.

De twee schrijvers, die ook van de lokale plaatsnamen de betekenis trachten te achterhalen, weten geen raad met deze naam “KOTTEN” voor dit voormalige adellijk bezit (pag. 228): ,,afgezien van de gebruikelijke betekenis “kleine boerderij” is geen uitleg van de ‘KOTTEN’ bekend”, schrijven zij.

Het al in 1302 beginnende burgerboek  van Soest (ROTHERT, H., Das älteste Bürgerbuch der Stadt Soest, Bd. 27 d. Veröff. d. hist.Komm.f.Westfalen, Munster (1958) geeft namen van een aantal burgers, die de naam DE KOTEN (gelatiniseerd) dragen en die later verandert in KOTEMAN of KOTE. Uit de contexten was echter niet na te gaan of deze burgers van dit Borgelnse KOTTEN afkomstig waren.

 

36.   Omdat op de plattegrond van de bekende “messenstad”  Solingen de KOTTEN’s zo veelvuldig voorkomen, zij het dan ook (op een uitzondering na) met een voorvoegsel, zijn we om in de juiste stemming te geraken eerst op het goede uur aldaar een eetgelegenheid binnengestapt, waar wij met gepaste eerbied onze eerste “KOTTENBOTTER” verorberden (voor de duidelijkheid zij nog gezegd dat een  “Botter “ in het dialect van het Bergische land een “boterham” betekent). Toen bezochten wij in het schilderachtige Gräfrath (een wijk van Solingen) op de Klossterhof, waar de meiboom met eiersnoeren en kleurige lange linten het plein versierde, de stadsarchivaresse Frau Dokter Aline Poensgen, die ons al dra vertelde, dat de grote overmaat aan Kotten’s in en rond Solingen te wijten was aan het feit dat men de messen-en scharenslijperijen, waarin de slijpstenen eertijds door waterkracht aangedreven werden en die daarom overal in de dalen aan de beken lagen, vanouds “Kotten” had genoemd. Het woord werd dus in de “gedevalueerde” vorm gebruikt voor deze schuurachtige werkplaatsen, waarvan er nog een tweetal, de WIPPERKOTTEN en de BALKHAUSERKOTTEN als aan de oude tijd herinnerende musea in het dal van de Wupper in ere gehouden worden in Solingen.

Er bleek echter in Solingen een KOTTEN te liggen van het soort, zoals we aan het zoeken waren en dit KOTTEN was eertijds met zijn grondbezit zo groot van oppervlakte geweest, dat er nu een buurt naar was genoemd: KOTTEN aan de KOTTERSTRASZE, met een eigen (trolley-)bushalte “KOTTEN”, gelegen aan de westzijde van de stad op een naar het westen lopende heuvel- of bergrug.

De grond van het oude erf was vrijwel volledig onteigend voor de stadsuitbreidingen, maar midden tussen alle moderne huizen en bedrijven stond nog een vervallen, maar prachtige oude boerderij, bestaande uit een groot woongebouw met twee schuren, alles opgetrokken in bijzonder fraaie vakwerkbouw, die niet, zoals tegenwoordig gebruikelijk, was toe gemetseld met bakstenen, maar nog uit met leem afgesmeerd vlechtwerk van twijgen bestond, afgewerkt met witte kalk.

In het huis woonde een alleenstaande oude man op een der kamers (de rest was onderverhuurd aan Turkse gastarbeiders) met als adres: Karl Schlingensiepen, KOTTEN, 5650-Solingen, Maschinenstraze 5-7.

Dit KOTTEN ligt op de glooiende helling van een bergrug, waarop een eeuw geleden op de top het Gemeindewald lag, met een KOTTER-HAMMER (= op waterkracht werkende smederij) vlak aan de Geilenbergerbeek onder in het dal. De berg tegenover het KOTTEN heette vroeger de KOTTER HEIDBERG, nu verbasterd tot KATTERNBERG.

De archiefgegevens van Solingen gan niet ver terug. Het KOTTEN komt voor in een soort schattingsregister, een der oudste bronnen voor Solingen (zie: LOHMANN, H. C., Auftragung der untersassen des Herzogtums Beg, die in 1487 ihrem  herzog Wilhelm II ein Darlehen gaben, Z.d.Berg.Geschr.Ver.Band 69 (1942), pg.s 25-104). Als een van de genen, die het meest van allen betaalt, komt daarin voor: STETZES ZOM KOTTE, die 8 guldens offert. In een oud tienden-register der abdij van Altenberg, gepubliceerd door WEYERSBERG, A., Liber decimarum in Solingen de Ao.1488, Z.g.Berg.Geschr.Ver. Band 53 (1922), pgs. 62-88, komt de CURIA (dus Höf) ZOM KOTTEN voor, welke volgens een in 1685 toegevoegde aantekening dan al in zeven sepate woningen was gesplitst, die dan evenwel met elkaar tesamen 3 tot 4 keer zo veel pacht moeten opbrengen als een normale hoeve alleen.

Bewoners van dit oude erve met een naam, die met de onze enigermate overeenkomt, hebben we tot nu toe niet kunnen vinden in publicaties over stad Solingen en omstreken, ook niet in het telefoonboek van het district Wuppertal, waaronder deze streek valt. Hierbij moet echter in aanmerking worden genomen dat een telefoonabonnement in Duitsland veel duurder is dan bij ons en een telefoonboek daar dus heel wat minder te bieden heeft aan adressen dan bij ons in Nederland.

 

37.   Volgens top.kaart nr. 4709-Barmen komt op de coordinaten 73,40 & 80,62 op de zuidelijke hellingen van Wupperdal, midden in de stad Barmen zelf, een plaatsnaam KOTHEN voor.

Bij nader onderzoek ter plaatse bleek men deze naam daar wel te kennen, echter niet als naam voor een of ander huis, maar als een soort park, waarin gewandeld kon worden.

Tijd om een en ander diepgaander na te zoeken hadden wij hier niet, maar wel vonden we in Band 35 van het “Deutsches Geschlechterbuch” van BERNARD KOERNER op de pgs. 466-ff een genealogie van een oude Wupperdalse familie ZUM KOTHEN, die begint met een CHRISTIAN WERTH (genannt ZUM KOTHEN), overl. Elberfeld 5 jan. 1626, die “HofesbesitzerGarnkaufmann, in Barmen was. Deze trouwde op 29 febr. 596 te Elberfeld met MARGARETHA GREFF, overl. te Elberfeld op 20 maart 1637 en geboren te Barmen omtrent 1575 als de dochter van JOHAN GREFT (begraven te Elberfeld 23 dec. 1595), “GarnkaufmanalsmedeEigentumer des Hofes KOTHEN zu Barmen”. Hij erfde dus deze Hof KOTHEN van zijn schoonvader.

Later noemde deze familie zich VON KOTHEN, waarnaast ook een tak zich KOTER noemde. Evenals onze Bornse familie, die ook garenhandelaars (“Reiders”) zijn geweest, telt ook deze familie (althans in 1922 toen de stamboom gedrukt werd) nog meerdere textielfabrikanten onder haar leden.

Uitdrukkelijk  vermeldt de opsteller van deze genealogie, dat in het Bergische Land nog een tweede familie VON KOTHEN leeft, die met de bovenstaande niet verwant is, maar afkomstig is uit Hattingen en (1922) nakomelingen heeft wonen in Barmen, Dusseldorf, Grevenbroich en Wevelingshofen. Deze familie is mogelijk afkomstig van een boerderij KOTTEN, die ten n.w. van Herzkamp op naart nr. 4609 (Hattingen) ligt, welk bedrijf nu bewoond wordt door GERT OETELSHOVEN (Felderbachstrasse 97, 432-Hattingen). Maar zonder nader onderzoek kan dit .niet bewezen worden.

In Band 24 (1913) van deze “Deutsches Geschlechterbuch” serie worden op pgs. 232 en 352 resp. nog een KATHARINA ZUM KOTHEN en een HEINRICH GERLACHs. ZUM KOTHEN genoemd, beiden in het begin der 17e  eeuw in Elberfeld levend zonder nadere opgave van hun familierelaties.

 

(wordt vervolgd)