(Familieblad No. 17 –
jan 1979, blz. 431- 434, deel I)
Beide
stichters van deze nuttige, liberale instelling waren twee ouderwetse en stoere
standfriezen: de gebroeders RIEKLE
EN KEIMPE TEN CATE, geboren te IJlst resp. In 1770
en 1775. Ze overleden daar op 18 November 1855 en 8
oktober 1856, op 85 en 81 jarige leeftijd. Beide bleven ongehuwd. Hun goed
geschreven familienaam was TEN CATE, met een “C” , niet TEN KATE (met een “K”), hoewel ze met
een “K” tekenden.
Op
30 december 1812 verklaarde hun oudste broer JAN, schoenmaker te IJlst, als gevolmachtigde
der familie voor de Maire, dat hij
JAN
LAMMERS TEN CATE wenste te heten en dat niet enkel zijn kinderen, maar ook zijn
drie broers RYKLE, TEUNIS EN KEIMPE die naam begeerden te houden. Wij lezen in
de akte de volgende gegevens over hen:
RYKLE, oud 41 jaar, ongehuwd en koopman te IJlst;
TEUNIS, oud 38 jaar, gehuwd
en schipper wonende te Workum;
KEIMPE, oud 36 jaar, ongehuwd en schoenmakersknecht te
IJlst.
Vanwaar
deze naamswijziging? Bekend is dat nog lang na de instelling van de Burgerlijke
Stand door Napoleon, velen zich niet erg hielden aan die officieel aangenomen
familienaam. Maar dat RYKLE EN KEIMPE in hun handtekeningen de “C” met de “K”
verwisselden, lag er niet enkel aan dat zij zich niet om de geschiedenis hunner
afstamming bekommerden, doch tevens aan hun gebrekkige
taalkennis. Zij beweerden dat zij TEN KATE
heetten en niet TEN CATE, want naar hun idee moest dit laatste dan als
TEN SATE uitgesproken worden!.
Uit
eerbied voor deze twee broeders met hun mooie stichting wil ik die dan ook maar
de TEN KATE stichting blijven noemen .
Ik
schreef reeds: twee ouderwetse standfriezen. Twee van
de oudste gemeenteleden gewagen soms nog van hen, omdat ze met beide eertijds vaak te maken hadden. Zij zien hen nóg naar de
“Vermaning” gaan met hun korte kuitbroek en een buis van serge, versierd met
twee gouden hemdknopen met serge muts, altijd op muilen, zelfs naar de
“Vermaning”, maar zelden op schoenen met zilveren gespen aan de voeten. Hun
huishouding werd al even ouderwets gedreven door een oude huishoudster.
Natuurlijk sliepen ze in hoge bedsteden onder een
donsveren dekbed, want dekens kenden ze niet. Op tafel stonden altijd tal van
schoteltjes met kopjes op een oud theeblad, waarvan de meeste gescheurd waren
en allen ongelijk van stof, kleur en vorm. “De dinge` to `n ein bruke`“ was hun leus!.
Volgens de in 1857 na hun dood opgemaakte inventaris bracht de hele inboedel
slechts 218 gl. En 57 cents op. Ja, RYKLE en KEIMPE waren “kloek”. Toch niet
gierig, hoewel velen hen bespotten om hun zuinigheid en hun ouderwetsheid. Ook
Ds.
RYKLE
en KEIMPE, in dit huis geboren, woonden er levenslang en ze werden er eindelijk
uitgedragen op meer dan 80 jarige leeftijd. Wat een roerende trouw dier twee oude
mannen, die bij het huis behoorden als de meubelen daarin met hun lange
geschiedenis.
Even
zo veelzijdig als de bouworde hunner behuizing was het bedrijf van de beide broeders: zij
verkochten thee, klompen en tabak, granen en veevoer. Ze voeren naar Amsterdam
ter markt met eieren; ze hielden een boerenbedrijfje van 5 of 6 koeien en
hadden een schip, waarin zij in schanslopers (dat is een soort antieke
schippersjas) aan het roer stonden. Het kon zo wel haast niet anders of zij
moesten in hun lang en zuinig leven tot welstand
komen, maar ze hadden nog veel meer kunnen verdienen en.....nalaten! Maar
“ze wilden wél 100 gulden uitgeven om vijf gulden ermee te verdienen,
maar geen duizend om er vijfhonderd mee te winnen” ,
vertelde mij mijn oudste gemeentelid. Dat was geen doopsgezinde bescheidenheid:
zij waren gewoon te eenvoudig en te degelijk om zo iets te wagen.
Alzo sleten RYKLE en KEIMPE TEN KATE hun leven en zij zagen hun bezit langzaam
maar zeker toenemen, terwijl ondertussen het ene familielid na het andere de oude
woning uitgedragen werd. Maar al waren ze twee eerlijke mennisten, ernstige en
degelijke mensen, tóch werden ze alleen door gelijkgezinden en die hen beter
kenden bemind en geacht.
In
die tijden had bijna iedereen een typerende bijnaam. RYKLE EN KEIMPE waren zo
de “simmeljoden”, misschien omdat zij ook nog in zemelen handelden, maar
mogelijk ook naar hun temend spreken of uit kleinsteedse jaloersheid smalend op
hun handel in alles en nog wat.
Altijd
zag men hen samen. Getweeën gingen ze naar de kerk, naar de markt te Sneek of
op bezoek. Doorgaans begon KEIMPE het gesprek. RYKLE viel dan met zware en
temende stem in en beurtelings zetten beide broers het verhaal voort. Jongeren
moesten vaak om hen lachen omdat deze standfriezen soms erg ”onbesnoeid in de
mond” waren. Van
origine “fijne Oude Vlamingen”, waren zij beide trouwe
kerkgangers en zaten dan “uit bescheidenheid” altijd “op de kraak” (dat is
boven, uit zicht, bij het orgel). Zij bleven beide ongedoopt, doch tegen het
einde van hun leven lieten zij zich met vijf of zes anderen van gelijke
leeftijd, door aandringen van Ds. JAN KUIPER, op belijdenis van hun geloof nog
dopen. Dit geschiedde op 3 April 1838 en RYKLE was
toen 68 en KEIMPE 63 jaar oud. Wel mocht men hier van “een doop op bejaarde
leeftijd “ spreken !
Ik
wil het relaas dezer sobere levensbijzonderheden
besluiten met een enkel detail uit de begrafenis van KEIMPE. Er werden honderd
mensen genodigd en dat er voor zo’n groot aantal begrafenisgangers nogal wat
komen moest, getuigt wel de volgende rekening van de bakker:
Geleverd voor hondert man theegoed ƒ
1.—
31 krintebollen (= broden) ƒ 15.90
22 witte weggen en franse
broden ƒ 2.64
50 tweebakken (= beschuit) ƒ 0.40
3 fine en een half brood ƒ
0.99
Zamen ƒ 20.93
De thee naast de onmisbare rooktabak waren nog uit
KEIMPE’ s vroegere magazijn (een winkel hadden zij nooit gehad) voorradig.
Tot slot de stichting van de twee broers. Hoewel
die alleen in het testament van KEIMPE, die de langstlevende van beide broeders was,
beschreven staat, lag de oprichting ervan ook in de bedoeling van RYKLE, die
twee jaar eerder ál zijn hem toebehorend goed aan KEIMPE TE KATE had nagelaten.
Beide broeders hadden zeer weinig op met hun familie
en zij wezen slechts een deel der erfenis toe aan de vijf kinderen van hun oudste broer
JAN, terwijl de negen overige familieleden slechts legaten ontvingen. Tot
Executeur Testamentair werden benoemd zowel “de tijdelijke leraar der
Doopsgezinde gemeente van IJlst” als de landbouwer YME ALES SCHILSTRA te
Finkenga (Vinkega), die daarvoor ieder honderd guldens ontvingen. Het opstellen
der inventaris liet KEIMPE over aan de notaris Jorritsma te Sneek, die ook het
testament had opgesteld. Het viel de beide executeurs testamantairs overigens
niet zo gemakkelijk hun taak te volbrengen, omdat vele familieleden protest
tegen het testament aantekenden. Maar dat was alles tevergeefs! Eén van deze,
een grote luiaard en een doorn in het oog der nijvere broeders, placht te
zeggen: “ Ik heb twa omkes en as dy stjearre, ken ik op toffeltjes rinne!”, maar toen de broeders dat vernamen, zeiden ze: “Dat scil
him nog raar offalle!” Tóch vergaten zij hun familieleden niet ; ik wees al op
de negen legaten en, zoals wij nog zullen vernemen, beveelt het testament “de
verarmde leden van mijn familie het eerst en het rijkelijkst te bedelen” Er is dus nog hoop voor ons!