Tekstvak:  

Van Rykle en Keimpe ten Kate, van welke twee in dit nummer een en ander wordt verteld, waren “fanséls” geen foto’s te achterhalen. Om enigszins een indruk te geven hoe zij daar in IJlst “naar de Vemaning gingen”, hebben we aan de hand van de beschrijving van hun kledij van het Fries Museum te Leeuwarden dit plaatje gekregen (dwz. à raison van 10 gld. + portokosten), waarop een Friese schipper staat afgebeeld in de voor de eerste helft van de 19e eeuw karakteristieke klederdracht. Zo moeten de twee broers er dus in hun jeugd ongeveer hebben uitgezien, maar evenzo blijkbaar later. De ruige muts met “z.g. kattestaart”, welke door ds. Gerit ten Cate in zijn “Geslachtslijst van den Frieschen tak der familie Ten Cate” op pag. 10 als hun hoofddeksel beschreven wordt, was voor de kostuum deskundige van het Fries Museum een onbekend begrip, maar mevr. Waardenburg van het museum in Enkhuizen dacht aan het “kattenbont” langs de kraagrand der Zondagse jassen van de Volendammer vissers, een aangenaaid smal strookje van langharig zwart fluweel, dat associaties oproept met een “kattestaart”. Mogelijk zat ook op de mutsen der twee gebroeders een randje van  zulk fluweel? 
DE TEN KATE – STICHTING TE IJLST

 

(Familieblad No. 17 – jan 1979, blz. 431- 434, deel I)

 

Beide stichters van deze nuttige, liberale instelling waren twee ouderwetse en stoere standfriezen: de gebroeders RIEKLE  EN  KEIMPE  TEN  CATE, geboren te IJlst resp. In 1770 en 1775. Ze overleden daar op 18 November 1855 en 8 oktober 1856, op 85 en 81 jarige leeftijd. Beide bleven ongehuwd. Hun goed geschreven familienaam was TEN CATE, met een “C” , niet  TEN KATE (met een “K”), hoewel ze met een “K” tekenden.

Op 30 december 1812 verklaarde hun oudste broer JAN, schoenmaker te IJlst, als gevolmachtigde der familie voor de Maire, dat hij

JAN LAMMERS TEN CATE wenste te heten en dat niet enkel zijn kinderen, maar ook zijn drie broers RYKLE, TEUNIS EN KEIMPE die naam begeerden te houden. Wij lezen in de akte de volgende gegevens over hen:

 

RYKLE, oud 41 jaar, ongehuwd en koopman te IJlst;

TEUNIS, oud 38 jaar, gehuwd en schipper wonende te Workum;

KEIMPE, oud 36 jaar,  ongehuwd en schoenmakersknecht te IJlst.

 

Vanwaar deze naamswijziging? Bekend is dat nog lang na de instelling van de Burgerlijke Stand door Napoleon, velen zich niet erg hielden aan die officieel aangenomen familienaam. Maar dat RYKLE EN KEIMPE in hun handtekeningen de “C” met de “K” verwisselden, lag er niet enkel aan dat zij zich niet om de geschiedenis hunner afstamming bekommerden, doch tevens aan hun gebrekkige taalkennis. Zij beweerden dat zij TEN KATE  heetten en niet TEN CATE, want naar hun idee moest dit laatste dan als TEN SATE uitgesproken worden!.

Uit eerbied voor deze twee broeders met hun mooie stichting wil ik die dan ook maar de TEN KATE stichting blijven noemen .

 

Ik schreef reeds: twee ouderwetse standfriezen. Twee van de oudste gemeenteleden gewagen soms nog van hen, omdat ze met beide eertijds vaak te maken hadden. Zij zien hen nóg naar de “Vermaning” gaan met hun korte kuitbroek en een buis van serge, versierd met twee gouden hemdknopen met serge muts, altijd op muilen, zelfs naar de “Vermaning”, maar zelden op schoenen met zilveren gespen aan de voeten. Hun huishouding werd al even ouderwets gedreven door een oude huishoudster. Natuurlijk sliepen ze in hoge bedsteden onder een donsveren dekbed, want dekens kenden ze niet. Op tafel stonden altijd tal van schoteltjes met kopjes op een oud theeblad, waarvan de meeste gescheurd waren en allen ongelijk van stof, kleur en vorm. “De dinge` to  `n ein bruke`“ was hun leus!. Volgens de in 1857 na hun dood opgemaakte inventaris bracht de hele inboedel slechts 218 gl. En 57 cents op. Ja, RYKLE  en KEIMPE waren “kloek”. Toch niet gierig, hoewel velen hen bespotten om hun zuinigheid en hun ouderwetsheid. Ook Ds. GERRIT TEN CATE, de samensteller van de stamboom der Friese tak der Bornse ten Cate’s , heeft de beide broers gekend; “Ik heb hen wel gekend, want zij kwamen op de marktdag dikwijls bij mijn vader op het kantoor” (STEVEN TEN CATE TEUNISZ.) ; zie pag. 61 van ons blad. “Steven was naast leerlooier ook kassier. Dit laatste bedrijf ging in later jaren via de Friese en Rotterdamse Bank over in de AMRO-Bank, welke daar nog bestaat, en soms ook in onze huiskamer” , bericht hij op pagina 10 dezer gedrukte stamboom in  1896. Even ouderwets was hun  woonhuis, gelegen aan de linkerzijde der Doopsgezinde pastorie. Het was een huis met een luifel, met een boven- en onderdeur en een fraaie booggevel, waarop aan beide zijden een witte gebeeldhouwde zeemeermin rustte. Van binnen was het rijk aan onverwachte hoeken en gaten. De zoldering rustte op enorme zware en ongelijke  eiken balken, eigenlijk niets anders dan vierkant behouwen boomstammen. Gebruik was dat iedereen, die hier geboren werd, daar bleef wonen, totdat hij of zij huwde of er dood uitgedragen werd. 

RYKLE en KEIMPE, in dit huis geboren, woonden er levenslang en ze werden er eindelijk uitgedragen op meer dan 80 jarige leeftijd.  Wat een roerende trouw dier twee oude mannen, die bij het huis behoorden als de meubelen daarin met hun lange geschiedenis.

Even zo veelzijdig als de bouworde hunner behuizing was het  bedrijf van de beide broeders: zij verkochten thee, klompen en tabak, granen en veevoer. Ze voeren naar Amsterdam ter markt met eieren; ze hielden een boerenbedrijfje van 5 of 6 koeien en hadden een schip, waarin zij in schanslopers (dat is een soort antieke schippersjas) aan het roer stonden. Het kon zo wel haast niet anders of zij moesten in hun lang en zuinig leven tot welstand komen, maar ze hadden nog veel meer kunnen verdienen en.....nalaten!  Maar  “ze wilden wél 100 gulden uitgeven om vijf gulden ermee te verdienen, maar geen duizend om er vijfhonderd mee te winnen” , vertelde mij mijn oudste gemeentelid. Dat was geen doopsgezinde bescheidenheid: zij waren gewoon te eenvoudig en te degelijk om zo iets te wagen.

 

Alzo sleten RYKLE en KEIMPE TEN KATE  hun leven en zij zagen hun bezit langzaam maar zeker toenemen, terwijl ondertussen het ene familielid na het andere de oude woning uitgedragen werd. Maar al waren ze twee eerlijke mennisten, ernstige en degelijke mensen, tóch werden ze alleen door gelijkgezinden en die hen beter kenden bemind en geacht.

In die tijden had bijna iedereen een typerende bijnaam. RYKLE EN KEIMPE waren zo de “simmeljoden”, misschien omdat zij ook nog in zemelen handelden, maar mogelijk ook naar hun temend spreken of uit kleinsteedse jaloersheid smalend op hun handel in alles en nog wat.

 

Altijd zag men hen samen. Getweeën gingen ze naar de kerk, naar de markt te Sneek of op bezoek. Doorgaans begon KEIMPE het gesprek. RYKLE viel dan met zware en temende stem in en beurtelings zetten beide broers het verhaal voort. Jongeren moesten vaak om hen lachen omdat deze standfriezen soms erg ”onbesnoeid in de mond” waren.  Van origine “fijne Oude Vlamingen”, waren zij beide trouwe kerkgangers en zaten dan “uit bescheidenheid” altijd “op de kraak” (dat is boven, uit zicht, bij het orgel). Zij bleven beide ongedoopt, doch tegen het einde van hun leven lieten zij zich met vijf of zes anderen van gelijke leeftijd, door aandringen van Ds. JAN KUIPER, op belijdenis van hun geloof nog dopen. Dit geschiedde op 3 April 1838 en RYKLE was toen 68 en KEIMPE 63 jaar oud. Wel mocht men hier van “een doop op bejaarde leeftijd “ spreken !

 

Ik wil het relaas dezer sobere levensbijzonderheden besluiten met een enkel detail uit de begrafenis van KEIMPE. Er werden honderd mensen genodigd en dat er voor zo’n  groot aantal begrafenisgangers nogal wat komen moest, getuigt wel de volgende rekening van de bakker:

 

Geleverd voor hondert man theegoed        ƒ    1.—

31 krintebollen (= broden)                         ƒ  15.90

22 witte weggen en franse broden             ƒ    2.64

50 tweebakken (= beschuit)                       ƒ    0.40

3 fine en een half brood                            ƒ    0.99

Zamen                                                     ƒ  20.93     

 

De thee naast de onmisbare rooktabak waren nog uit KEIMPE’ s vroegere magazijn (een winkel hadden zij nooit gehad) voorradig.

 

Tot slot de stichting van de twee broers. Hoewel die alleen in het testament van KEIMPE, die de langstlevende van beide  broeders was, beschreven staat, lag de oprichting ervan ook in de bedoeling van RYKLE, die twee jaar eerder ál zijn hem toebehorend goed aan KEIMPE TE KATE had nagelaten.

Beide broeders hadden zeer weinig op met hun familie en zij wezen slechts een deel der erfenis toe aan de vijf kinderen van  hun oudste broer JAN, terwijl de negen overige familieleden slechts legaten ontvingen. Tot Executeur Testamentair werden benoemd zowel “de tijdelijke leraar der Doopsgezinde gemeente van IJlst” als de landbouwer YME ALES SCHILSTRA te Finkenga (Vinkega), die daarvoor ieder honderd guldens ontvingen. Het opstellen der inventaris liet KEIMPE over aan de notaris Jorritsma te Sneek, die ook het testament had opgesteld. Het viel de beide executeurs testamantairs overigens niet zo gemakkelijk hun taak te volbrengen, omdat vele familieleden protest tegen het testament aantekenden. Maar dat was alles tevergeefs! Eén van deze, een grote luiaard en een doorn in het oog der nijvere broeders, placht te zeggen: “ Ik heb twa omkes en as dy stjearre, ken ik op toffeltjes rinne!”, maar toen de broeders dat vernamen, zeiden ze: “Dat scil him nog raar offalle!” Tóch vergaten zij hun familieleden niet ; ik wees al op de negen legaten en, zoals wij nog zullen vernemen, beveelt het testament “de verarmde leden van mijn familie het eerst en het rijkelijkst te bedelen” Er is dus nog hoop voor ons!