(Familieblad No. 18 - mrt 1979, blz. 463 – 470, deel II)
Daar viel nogal wat te
verdelen! Het zuiver saldo der ganse erfenis
bedroeg ƒ 21.988,20, behalve de twee
stukken land, waaruit de eigenlijke stichting bestaat. Van die landerijen
hadden de broeders, zelfs onder vrienden, heel geheimzinnig gezegd: “Us lân scil
ynder iewigkeit net ferkoft wirde!”
Een stuk weiland, gelegen
onder IJlst, was door hen in 1830 gekocht voor ƒ 1.654.50 en was 2 bunders, 20
roeden, 46 el en 18 palmen groot. Het tweede stuk werd in 1836 aangekocht onder
Oosthem voor ƒ 1.038.62, groot 1 bunder, 28 roeden,
60 el en 27 palmen (bij de boedelbeschrijving in 1857 wordt het land onder
IJlst op ƒ 3.439.78 geschat en het land bij Oosthem
op ƒ 1.934.20. Het was dus in 25 jaar aanzienlijk in waarde gestegen).
Wat nu de stichting betreft,
het testament van KEIMPE luidt op 8 januari 1856 als volgt:
Ik
wil dat de twee bunders, 20 roeden en 46 ellen greidland
naar de grootte, ter naam en faam genaamd “De Zesse”,
welke gelegen zijn bij de Geeuw onder IJlst
en ter gemeente IJlst en ter
gemeente IJlst ten kadaster bekend sub sectie B nummer 87, benevens
‘n bunder, 28 roeden en 41 ellen greidlands, dewelke
naar oude bekendheid . “De Vierdehalf” heten, liggende onder het behoor van het
dorp Oosthem aan de Hemweg, echter ten kadaster van
de gemeente Heeg voorkomend, publiek zullen worden
verhuurd zodra de bij mijn dood daarop nog klevende huurrechten zijn verstreken
en dat zodanige verhuring ten allen tijde plaats zal
vinden door bemoeiing van mijn bewindvoerders.
Ik
wil bovendien dat deze gronden onverkocht zullen blijven ten
eeuwigen dage en dat van de huur daarvan jaarlijks tien gulden eerst zal
worden uitgekeerd aan iedere bewindsvoerder en daarna het overblijvende tot de
aankoop van eetwaren zal moeten worden gebruikt, ten einde in de maanden
december en januari daarvan te bedelen de verarmde leden mijner familie in de
eerste plaats en het rijkelijkst (van deze zijn er op
heden nog vier in leven).
Vervolgens
in de tweede plaats de behoeftigen, welke bejaard
zijn en niet worden bedeeld door andere administratiën,
zonder onderscheid van godsdienstige gezindheid (onder het begrip “bejaard”
worden door de later optredende bewindsvoerders mensen boven de 40 jaar
verstaan, omdat hun bestaansstrijd in die jaren doorgaans zwaarder is dan
later, wanneer hun kinderen groot zijn).
De
bewindvoerders hebben evenzo volkomen macht en recht ten aanzien van de wijze
en manier van de bedeling zonder enige naspraak.
Ten slotte verordonneert het
testament dat de uitdeling der eetwaren moet geschieden “in het voorhuis van de
thans door mij bewoonde huizinge”, en verder dat de
“tijdelijke leraar” van de Doopsgezinde gemeente van IJlst in zijn hoedanigheid van bewindvoerder van
deze stichting in geval van
bijbenoemingen bij voorkeur een van de diakenen van de
Doopsgezinde kerk naast zich moet kiezen.
Nog resten mij enkele nadere
aanvullingen. In deze tijd, nu de landhuren hoog zijn, wordt ieder jaar voor
circa 250 gulden aan eetwaren uitgedeeld, tegen
De bewindvoerders zijn op het
ogenblik ondergetekende samen met OTTE ANNES SCHILSTRA.
Mijns inzien terecht noemde
ik in het begin deze stichting een echt liberale instelling, want zij getuigt
van de milde en onbekrompen geest van een paar oude Mennisten,
die in de plaats van 1500 zielen, waar ze woonden, als vrucht van een lang,
werkzaam en zuinig leven zich zelf een onvergankelijk monument hebben
opgericht. Als personen mogen zij niet meer bekend zijn, maar naar hun milde
gaven wordt in elke winter opnieuw door menige weduwvrouw of arbeidersgezin
verlangend uitgekeken.
Mogen hun namen daarom in dit
jaarboek van onze broederschap een bescheiden plaatsje vinden.
(w.g.
H. J. Busé)
,Doopsgezind predikant te IJlst in 1917).
Bovenstaand relaas vonden we
in de “Doopsgezinde Bijdragen” van 1917. Het handelt over twee van onze
naamgenoten, welke leden waren van de Friese tak der Bornse
familie en die als zodanig reeds genoemd zijn op pag.
59 van ons blad. Behalve de laatste opmerkingen van onze dominee, waaruit wij
zouden moeten concluderen dat uitsluitend een liberaal in staat is tot het
tonen van naastenliefde, vonden wij het een boeiend verhaal en wij zijn er dan
ook terstond op uitgetogen om te gaan zien wat daar in IJlst nog te vinden zou zijn van deze
stichting dier twee gebroeders RYKLE en KEIMPE TER KATE.
“IJlst was in vroeger dagen een handelsstad aan de Middelzee”, schrijft de
Encyclopedie voor Friesland, “het werd in de 17e eeuw voorbijgestreefd door Sneek. Over onze familie staat er nog in: “TEN CATE: een
Twents geslacht, waarvan na 1700 zich een tal in IJlst en Sneek
vestigde. Leden voornamelijk werkzaam als leerlooier, kassier en bakker. In Sneek werden ook een paar burgemeester” (maar naar later
gebleken is ook in IJlst). Uitgerust met deze kennis vertrokken wij!
Tot Sneek
met een boemeltrein. Dan met een bus voor ons alleen door een waterig landschap
naar IJlst, tot die bus bij een te smal ophaalbruggetje tegenover de bekende
schaatsenfabriek van Nooitgedagt stoppen moet. IJlst
blijkt, behalve de gebruikelijke naoorlogse nieuwbouwwijken, alleen uit ‘n
vaart te bestaan, de Galamagracht, waar aan de beide
oevers deels erg mooie oude Friese huisjes met tuintjes tot aan de waterkant
staan, met de “verkeers” weg er dwars doorheen.
We worden er dan
allervriendelijkst te woord gestaan door de koster van de Doopsgezinde kerk, de
heer DULL TOT BACKENHAGEN, die hier ambtenaar van de
BS is en “alles van alle oudheden van IJlst afweet”; dan door een heer WALINGA,
die de papieren van de TEN KATE Stichting bewaart en tenslotte door mevrouw
PIKET, die nu met een grote meubelwinkel onder de pannen van het voormalige TEN
KATE’s huis naast de voormalige Doopsgezinde
pastorie, juist tegenover de vroeg-19eeeuwse stijlvolle kerk der Doopsgezinden
aan de andere kant van het water, aan de Galamagracht
woont. Het tegenwoordige huis voldoet op geen enkele wijze meer aan de
beschrijving die ds. Busé er van gaf: de gehele eertijds zo fraaie gevel was gesloopt en vervangen door een
pretentieloze winkelpui, met een groot en lelijk etalageraam.
Detail uit “Die Oude Scheeprijke Stad IJlst”
(kopergravure van NICOLAES GEELKERCKEN uit
Wat oude steentjes van de
gevel waren gebruikt voor een in de woonkamer gemetselde schouw. Ook waren in
het gangetje aan de linkerzijde van de woning nog resten te zien van het
oorspronkelijke muurwerk.
Door bemiddeling van de heer
DULL TOT BACKENHAGEN kregen we van de heer F. BOSCHMA de oude afbeelding van
het pand, die deze keer op de omslag staat afgedrukt, met de aantekening, dat
hierop de situatie van voor 1935 is uitgebeeld.
Behalve de tot grote winkelramen uitgebroken vensters ziet dit huis er net zo
uit als op de foto. Zou dan die ds. Bus dat huis van de twee gebroeders alleen
“van horen zeggen” beschreven hebben met die luifel en die twee zeemeerminnen
op het dak? Heeft men mogelijk na de dood van KEIMPE TEN KATE zijn huis
afgebroken of alleen de
gevel “gemoderniseerd” en zijn toen na 1935 de ramen, die op de foto staan,
uitgebroken tot die grote etalageramen!
Op een oude prent van IJlst
anno 1616 staat “ oude huis zoals ds. Bus” het beschrijft vrij minutieus
afgebeeld (zie de detailvergroting hiervan met verdere beschrijving hierboven).
Op prenten van IJlst uit de 18e eeuw staan op bijna alle woningen langs de Galamagracht nog luifels getekend en daaronder zijn dan,
haaks op de gevel, telkens twee zitbanken aangebracht met een rugleuning. Die
aanbouwsels lijken, van terzijde bezien, op een soort preekstoelen zonder kolom
er onder. Er moet dus nogal wat aan de huizen daar in IJlst vertimmerd en
verbouwd zijn in de loop der eeuwen.
Ook met de TEN KATE-stichting ging het niet zo best meer in IJlst. Ten
eerste waren er geen “behoeftigen” meer dankzij onze
“Welfare-state”, laat staan “behoeftige familieleden” (al
zullen we het dankzij ons familieonderzoek wel worden) en ten tweede lag het
stuk grond, dat het grootste deel van het fondskapitaal uitmaakte, midden in
het uitbreidingsplan van de stad IJlst.
En al stond er nu zo
uitdrukkelijk als het maar mogelijk is in dat testament van onze waarde KEIMPE
TEN KATE beschreven dat de bepalingen van zijn wilsbeschikking de eeuwen zouden
moeten trotseren: op de een of andere manier is het perceel “Greidland” daarna onteigend en/of aan de gemeente verkocht
en van de opbrengt, die nu natuurlijk aanzienlijk meer
was dan in 1857 het geval geweest zou zijn, werd door de fondsbeheerders een
grote gemeenschapszaal gebouwd en geschonken aan het IJlster bejaardenhuis,
welke als herinnering aan de beide broers de “RIJKLE en KEIMPE TEN KATE zaal”
heet, wat op zichzelf helemaal geen onelegante oplossing was.
Mevrouw PIKET van de
meubelzaak vertelde ons echter dat in een clausule van het koopcontract van het
huis toch nog het dwingende servituut was opgenomen dat de nieuwe eigenaar de
plicht oplegde eventuele jaarlijkse uitkeringen in eetwaren van het oude TEN KATE-fonds in de benedenvoorkamer van het pand (waar nu de
meubelwinkel is) te gedogen.
Op het schilderachtige
kerkhof van IJlst staan vele oude en nieuwe grafzerken met onze namen. Men had
ons verzekerd dat ook de stenen van RIJKLE en KEIMPE daar te vinden waren, die
wij echter in de wirwar van de vele graven op dat overvolle kerkhof niet
dadelijk konden ontdekken. Het bleek een nogal nieuwe steen te zijn, die men
kennelijk geplaatst had na de “liquidatie” van het fonds der stichting. Op een
klein vlak plateau staat een achterover hellende platte staan, waarop:
Rustplaats
van de gebroeders
RIJKLE
LAMMERTS
KEIMPE
LAMMERTS ten KATE
Overl. 18 Nov. 1855, oud 85 jaar
en 8 Oct.
1857, oud 84 jaar
HUN
DANKT YLST
De “KEIMPE
LAMMERTS TEN KATESTICHTING”
Zij
spreken nog, nadat zij gestorven zijn.
Hebr.
XI : 4
“IJlst is misschien het
kleinste en wonderlijkste stadje in Nederland en in de gehele wereld”, schrijft
JAC. P. THIJSSE in zijn Verkade albums over Friesland
in 1918 op blz. 28, “het zou vergeleken kunnen worden met een groot hofje aan
weerszijden van een smalle gracht. Keurige kleine huisjes, onder de schaduw van
een rij platgeschoren iepen en linden, staan dicht geschaard langs een
zindelijk klinkerstraatje, iedere woning met een eigen rechthoekig omheind bleekveldje of een tuintje. Bruggetjes met witte
leuningen onderhouden de verbinding tussen de beide oevers. Hier en daar een
winkeltje. Het eind van de stad loopt blind; het grachtje wordt er een brede sloot. In
de bocht onder de wilgen een nogal rommelig schuurtje aan de waterkant”. . . .
.Wat hebben onze voorouders daar gezocht? Was het ‘t
heimwee van BAUKJEN JACOBSDR., de vrouw van TEUNIS LAMBERTSZN. TEN CATE, dat haar met een deel van haar
kinderen, vermoedelijk na zijn dood, uit Borne weg
dreef naar haar “heitelân”?
De op de omslagfoto voor zijn
woning staande RIJKLE TEN KATE dreef er een winkel(tje)
in koloniale waren, “Galanterie”, huishoudelijke artikelen, tabak en sigaren,
een soort klein “supermarktje” dus. De heer BOSCHMA wist nog van zijn eigen
vader, dat RIJKEL de gewoonte had op iedere klant een rijmpje te maken, zoals
b.v.:
“Zo
jongeheer, tot de volgende keer”
Of:
“Een
reep chocolade: dat ‘s zónder sucade”
(of
ook: “die is niet van Verkade”)
“Een
rolletje drop; als je ‘r op kauwt, is ‘t zo op”
Of in
het Fries:
“Sa
is ‘t wer klear, jongehear”.
De heer C. TEN KATE uit Markelo, wiens vader zich vrij
veel over zijn geboorteplaats herinnerde, wist nog dat die RIJKEL TEN KATE een
stijf been had gehad, waarschijnlijk zelfs een houten been. Ook had zijn vader
hem verteld, dat hij zich de uitdelingen aan de armen in de voorkamer van de
oude woning nog goed kon herinneren uit zijn jongere jaren.
In de smalle steeg links van
het huis is nog de deur, welke eertijds toegang verleende tot het
achtergedeelte, waar een TEUNIS TEN KATE (welke?) kantoorhouder der
PTT was en daar ook de telefoon bediende. Op de voorzolder van het huis komen,
volgens onze zegsman, nog de sporen der oude bedrading langs de dakspanten
zien.
Na RIJKEL’s
dood trok een “geschenkenhuis” van WILLEM BAKKER in het perceel en later het er
nu nog aanwezige meubelhuis.
Volgens ingewonnen
inlichtingen wonen thans nog een viertal naamdragers in IJlst en ze zijn daar
de laatste tot Friezen geworden nazaten van de man, die eens in 1672 voor
BERENDJE “DEN KOODEEF” uit Borne
wegvluchtte naar het veilige Friesland, in IJlst terecht kwam en daar zijn
vrouw vond. En hoe dat allemaal driehonderd jaar geleden
precies gegaan is zal wel nooit meer erg duidelijk voor ons worden . . .
. . .