(Familieblad No. 15 – sep 1979, blz.
363- 368, deel I)
Wanneer wij de afstamming van de familie TEN CATE uit Borne uit de ietwat twijfelachtige GERRIT en de nog
twijfelachtiger TEUNIS VAN BORNE (zie pag.
Gezien de gegevens over hun kinderen en kleinkinderen, alsmede het feit dat zij tussen 1600 en 1610 zaken beginnen
te doen rond Oldenzaal, moeten de beide broeders rond
1575 tot 1585 geboren zijn (HENDRIK is vermoedelijk de oudste van de twee). De
vraag is echter: waar? Wij weten alleen dat hun vader een zeer waarschijnlijk
omstreeks 1550 geboren GERRIT HENDRIKS of TEUNISzoon
(TEN CATE) geweest is, gelet op het aloude gebruik (althans de oudste) kinderen
naar hun grootouders te benoemen (als er tenminste
geen verdere, ons niet bekende oudere broers zijn geweest). Bovendien weten we
dat zij doopsgezind waren (zie hun ondertekening van het rekest
van 10 oktober 1612, afgedrukt op p. 5-f van ons blad) en, gelet op hun
aankopen van land, verstrekken van leningen en overvloedige handelstransacties
in de boeken van het Oldenzaalse Landgericht, al van
het eerste begin van hun optreden af tamelijk gefortuneerd moeten zijn geweest.
Waar zij tot een in deze tijden verboden groep behoorden
2), mag aangenomen worden dat zij
zich onder de bescherming van een hun welgezinde landheer begaven, die ze in Borne vonden in Christoffel
Schele van Weleveld, die, evenals zijn vrouw Judith Ripperda (de dochter van
de drost van Twente uit die dagen) de lutherse gedachten was toegedaan en
daardoor voor de doopsgezinden véél toleranter was dan de scherpslijpende
calvinisten. Hij vluchtte met zijn gezin van 1583-1597 naar zijn goederen bij Osnabrück (Huis Schelenburg) voor Verdugo
en zijn rovende Spaanse troepen, tot zij in 1597 door prins Maurits
verdreven werden 3).
In deze periode was het platteland ontvolkt en wij
kunnen gevoeglijk aannemen dat ook de gebroeders TEN CATE elders
zullen hebben vertoefd en pas in Borne verschenen
toen alles weer iets rustiger en veiliger voor hen geworden was, tegelijk of
iets na de wederkeer der Schele’s van Weleveld in Zenderen op hun havezathe.
De vraag wordt nu: wáár kwamen die twee TEN CATE’ S
vandaan? Op pag. 199 van ons blad werd al eens van een overlevering gewag
gemaakt, volgens welke de Bornse TEN CATE’s als Vlaamse linnenhandelaars (z.g. linnenreders)
gedurende de geloofsvervolgingen in de Spaanse tijd naar Twente gevlucht waren.
Door er tevens op te wijzen dat de doopsgezinde sekte, waar zij bij hoorden, de
naam van Oude Vlamingen droeg, geleek deze
herkomstverklaring nog aannemelijker. We zullen trachten na te gaan of deze
veronderstelling echter wel op goede gronden gebaseerd is.
Het verhaal stamt uit een oude bron in 1842 schrijft 4)
BLAUPOT TEN CATE dat:
“onder de eerste doopsgezinden van Overijssel vele
wevers en desgelijks vlaamsche vlugtelingen
geteld werden. Hun oorsprong kan dus waldenzisch
zijn”. Later schrijft hij, dat hij dit heeft ontleend aan een ds. Pieter Beets, “in het midden der
vorige eeuw (dus ca. 1750) leeraar bij de
doopsgezinden te Almelo” (en samensteller van de bekende “Stamboom der
Willinken”, waar zoveel oude TEN CATE’ S in vermeld staan!). Deze predikant nu
zou in een niet nader genoemde verhandeling hebben geschreven dat er tussen
1520 en 1530 “vele doopsgezinden uit Braband en
Vlaanderen in de provincie Overijssel en vooral in Twenthe
zijn gekomen, die toen hier en daar, te Almelo, te Enschede, Borne en Hengelo weefstoelen hebben opgerigt”,
voegt hij er aan toe, “daadzaken weet ik niet wel ten bewijze te brengen…”.
Voor zo ver na te gaan de eerste, die deze “zuidelijke” stamming betwijfelt is ds.
Dit onderzoek zou voor het eerst geschieden door de
bekende Twentse schrijfster Cato Elderink
5), welke zich hiertoe in veelal in Nederland
niet of althans moeilijk te achterhalen literatuur verdiepte, al werd ook door
haar nog niet iédere bron aangeboord en zij ons eigenlijk alleen “informatie
uit de tweede hand”, ja, voor een groot deel zelfs uit de “derde hand” geeft.
Bronnen en aantekeningen:
1.
De archieven van Borne, zowel dat der Doopsgezinde kerk als het rechterlijk archief van het schoutambt Borne,
lopen niet verder terug dan tot het begin der 18e eeuw, zodat men hiermee voor de oudere
generaties niets kan beginnen en dus geheel afhankelijk is van (geluks)vondsten in het enige naburige oude archief, n.l.
dat van de stad (vanaf 1500) en land (vanaf 1604) van het op drie uur afstand
gelegen Oldenzaal. De gegevens over de twee
gebroeders gaan hoofdzakelijk over opvorderen van schulden, beslagleggingen
voor schuld en het uitlenen van geld. In één akte op 14 juli 1633 is sprake van
een schuldvordering van verkofte laeckens
herkommende”.
Bovendien blijkt uit deze stukken, dat de hierin
optredende TEUNIS TEN CATE voor nov. 1643 overleden is en dus nimmer de zelfde
kan zijn geweest als de ANTHONI TEN CATE, die burger van Zwolle werd in 1647
(wat in die tijd voor een mennist heel bijzonder was)
en er in
2.
Vanaf de kansels sprak
men over de doopsgezinden als de “grouwelicke sekte”.
(“Ick waerschouw u lieden, alsmen dese vervloecte
Herdopers doot of justiciert, dat ghy daer gheen compassie mede hebt,
wat tormenten dat men hun oock aendoet,
want het is de booste en snoodste generatie, die oyt
op der aerden quam, ja, sy zyn arger
dan de duvelen samen!”), sprak een pater in Brugge. Men vergete
niet dat in de noordelijke Nederlanden (onder calvinistisch regime!) de laatste doopsgezinde
martelaar in
In 1580 werd nog een aantal wederdopers in Wezel en
Kleef door de beul omgebracht en in de zuidelijke Nederlanden werd de droeve rij eerst in 1597
gesloten door het levend begraven van Anneke van den Hove
(zie Kohler, W. J., Geschiedenis der Nederlandsche doopsgezinden in de 16e Eeuw, Haarlem (1932), p. 209
(voetnoot) en de Geschiedenis der doopsgezinden in Nederland van N. v.d. Zijpp, Arnhem (1952), p. 77 en noot 13 op p. 247);
3.
Een treurige rol heeft
deze Christoffel gespeeld in de tijd, toen de z.g.
Hervorming ook in Twente begon door te dringen, schrijft W. G. A. J. Ring in
zijn Kerkelijk en wereldlijk Twente, Oldenzaal
(1911), dl. 1, p. 124.
Deze (katholieke) schrijver hield het blijkbaar meer met
de bekende R.K. geloofsstrijder dr. Schaepman, die dichtte:
“Hoe ook in Twentes gouwen
De stormvloed wast en plast (sic!):
Zij houden aan de Kerke,
Met Saksenhardheid (?) vast…”
Verdere bijzonderheden over deze Scheles
van Weleveld bij: G. J. ter Kuile,
Geschiedkundige aanteekeningen op de havezathen van Twenthe, Almelo
(1911), pgs. 274-285. Christoffel
S.v.W. overleed in 1607 op Weleveld
en hij werd daar eerst door zijn zoon Sweder S.v.W. opgevolgd en daarna door zijn kleinzoon Goosen Heidenrijk, die in 1645 met onze BEREND HENDRIKSZ. TEN CATE naar Hoykink
zou rijden.
Zijn dochter Anna S.v.W. huwde
met een jonker Johan van Oldenhues
tot Welbergen (onder Burgsteinfurt). Toen deze rond
1600 beiden kinderloos stierven kwam dit Huis Welbergen met al zijn goederen in
bezit van Sweder S.v.W. die
hier later zelf ging wonen (zijn schilderij hangt daar nu nog).
(N.B.: Wij vermelden deze
details omdat wij deze in een nog volgende bewijsvoering over de herkomst van
de “Bornse” TEN CATE’ S
nodig zullen hebben);
4.
Blaupot ten Cate, S.,
Geschiedenis van de doopsgezinden in Groningen, Overijssel en Oost-Friesland, Leeuwarden/Groningen (1842), pgs. 6 en 11.
Een voorbeeld van het oude standpunt geeft b.v. nog A.
van Benthem in zijn: “Geschiedenis van Enschede en
zijn naaste omgeving”, Enschede (1920), p. 404: “In Twente werden reeds in het begin der 16e eeuw doopsgezinden aangetroffen.
Voor zover men kan nagaan kwamen de eersten in deze streken tussen 1520 en 1530
uit Vlaanderen en Brabant, waar ze toen aan de wreedste vervolgingen werden
blootgesteld. Zij waren linnenwevers van Waldenzische
oorsprong en richtten in Borne, Enschede, Hengelo,
Almelo, in Zenderen en andere plaatsen weefstoelen
op. Door de voorlichting van die, ‘émigré’s’ en door
eigen onderzoek gingen daarop verschillende Twentse families, zoals b.v. de Blenkens bij Borne, de Ter
Horsten bij Hengelo en de TEN CATE’s bij Zenderen, enz. eerst in ‘t geheim,
maar later ook in ‘t openbaar, van de roomse tot de doopsgezinde leer over”. Op
p. 406 herhaalt de schrijver nog eens: “De oudste doopsgezinde gemeente in Twekkelo behoorde tot de Oude Vlamingen, omdat veler harer leden te Hengelo en Borne van Vlaamse industriëlen stamden”. Maar “wat weten we
in het tweede kwartaal der 16e eeuw van Doopsgezinden in Twenthe?”
schrijft de voormalige Utrechtse Universiteitsbibliothecaris
5.
Elderink, Cato,
Twènter laand en leu en lèven, Enschede (1937), hfst. 23: “Naar betere tijden”, pgs.
460-474. Voor de herkomst der Twentse doopsgezinden uit het Munsterland wordt
zij door de latere schrijvers over de geschiedenis van de Twentse
textielnijverheid steeds als bron bij uitstek geciteerd:
Heek, F. v., Stijging en daling op de maatschappelijke
ladder, Leiden (1945), pg. 225: “Waar de
doopsgezinden in Munsterland na 1534 met grote heftigheid werden vervolgd,
trokken velen naar Twente en in het bijzonder nadat dit een deel der republiek
geworden was en de doopsgezinde godsdienst er betrekkelijk weinig bemoeilijkt
werd, vestigden zich er tal van uit Westfalen
verdreven doopsgezinden in de aanvang der 17e eeuw. Zo emigreerden velen der
vlijtigste, zuinigste en kapitaalkrachtigste (N.B.:
Drie eigenschappen die heden ten dage in onze
“consumptiemaatschappij”, niét meer als deugden worden gezien!) burgers van Bocholt, Borken, Vreden, Ahaus, Ochtrup en meer Westfaalse
stadjes naar nieuwe woonplaatsen (voornamelijk in Noord-Nederland); hun komst
uit de zuidelijke Nederlanden berust op een oncontroleerbare traditie;
Slicher van Bath, B. H., Een
samenleving onder spanning, Assen (157), p. 84; Bekend is dat men van elders naar Twente kwam. Uit Munsterland vestigden zich een
aantal doopsgezinden in Twente; in de jonge textielnijverheid namen zij een
vooraanstaande plaats als fabriqueurs in. Onder hen
vindt men een aantal bekende Twentse namen (waarbij dan ook onze naam wordt genoemd); The Mennonite Encyclopedia (1969), Dl.
1, p. 525 is nogal vaag: (over de Ten Cate’s)… Another tradition states, that
they had some contacts with Westphalian anabaptists. This may be possible,
though it has never
been proved” (Volgens een andere overlevering zouden
zij op een of andere wijze in verbinding zijn te brengen met Westfaalse wederdopers (dit kan mogelijk zijn, maar werd
nimmer bewezen.
(Wordt vervolgd).