(Familieblad No. 3 – 1976,
blz. 35 – 36, B.J. Hekket)
Kate is de Oostnederlandse vorm van kotte dat oorspronkelijk klein huis betekende en later een
kleine boerderij.
De
bewoner van zo’n kate of kotte kon de kotter genoemd worden en in het westen van ons
land de keuter of keuterboer. Als eigennamen komen naast Kater, die dus niets
met het dier van die naam te maken heeft en Kotter nog
Kötter, ook gespeld Kutter,
en tot Kutterink uitgedijd, voor. Stond zo‘n kotte bij een woud, in
Duitsland bij een ‘Wald’, dan kon de bewoner Waldkötter genoemd worden, stond het bij een ‘broek’
, d.i. en moeras, dan kon hij, althans in Duitsland, Brockötter
heten. Dit zijn alle familienamen, die ook in ons land voorkomen.
Weer
anders kon de boer van het Kate, ten Kate heten, een zeer veel voorkomende naam in het oosten;
hij kon ook Kaatzitter, Kotseter genoemd worden en
dat uit deze laatste de naam Kostering kan zijn
ontstaan.
Men
kon ook aanduiden waar het Kate gelegen was, b.v. aan
de Brink en dat verklaart Bringkote, in 1305 vermeld
in Woolde bij Hengelo, en nu Brinkhuis geheten. Hij
kon bij het ‘goor’ staan, en we vinden Goorkate, b.v.
bij Albergen in 1450 Goerkate,
in 1475 Goerkote. Of Schoolkate
betekent dat het kate bij
een school stond, is twijfelachtig; er heeft een voornaam Sculo
bestaan, waarvan school (niet de onderwijsinstelling) afgeleid kan zijn. Kate komt ook in samenstellingen voor; de bekendste zijn Bruggencate, Eksterkate, Haverkate, Klaaskate, Mokkelenkate en Wijvekate. Van
dit zestal is Klaaskate het eenvoudigst te verklaren;
het is een voormalig erf bij Enschede, dat in 1478 Claweskate
heette en in 1733 Claaskatte; gewoon het erf van een
zekere Klaas. Van de overige lijken Bruggen-, Ekster- en Haverkate
ook heel simpel, maar hier, zoals zo vaak in de naamkunde, bedriegt de schijn. Bruggencate kan een kate
bij een brug zijn, maar Brug was ook een voornaam, een variant van Burg. Dit
blijkt uit een erve bij Lochum, die in 1313 Bruggink
of Burghing genoemd werd; Bruggencate
zal dus wel het erf van ene Brug of Burg geweest zijn. Van deze voornamen
stammen achternamen als Bruggink en Burger.
Bij
Eksterkate moeten we de gedachte aan de bekende vogel
uitbannen. Het is een erf bij Wiene nu Eksterkotte geheten, maar in 1475 Eghesteren
Kate, d.i. het Kate van Eghester. Dit stamt van een Germaanse voornaam Agishari, met zijn varianten Egisheri
en Egeshere.
‘Agis’ betekende vrees, schrik; we vinden het terug in ons
woord ijselijk, in de voornaam Eiso
en de achternaam Eisink. ‘Heri’
was leger. Agisheri betekende dus zoiets als
schrikaanjagend leger of krijgsman, een van die kloeke namen waar de Germanen
zo op gesteld waren.
Haverkate heeft niets met het gewas te maken. Er hebben nogal was erven van die naam bestaan: bij Goor, al in
1460 vermeld; bij Broekheurne, in 1350 ten Havercoten; bij Rijssen, in 1385 Havercote. ‘Haver’ is een verdwenen voornaam,
ontstaan uit het Germaanse Hathuward, d.i. strijd en
beschermer, kennelijk iemand die door zijn vechtkunst bescherming verleende.
Het bewijs vinden we in de naam van een erf bij Zwolle, dat in 1334 Haveringen of Haedwerding heette;
in dit laatste herkennen we Hathuward.
Een
merkwaardige variant van Haverkate is Haverkort; een
dergelijke invoeging van een ‘r’ vinden we ook in
Kortman, een erve bij Enschede, in 1489 de Kotte, in
1499 dat Kaete, in 1790 ten Cate.
Een
ander voorbeeld is de familienaam Doodkorte, die minder somber is dan hij
lijkt: ‘Dood’ stamt van Dodo een Germaanse voornaam, waarvan de betekenis
echter niet duidelijk is; met ons woord heeft
het echter niets te maken.
Mokkelenkate is een erve bij Rektum,
ten noorden van Goor, en heette in 1297 Makelinckkote.
Hier vinden we de voornaam Makel, afgeleid van het
Germaanse woord ‘mag’ , ons woord ‘mogen’ , dat oorspronkelijk ‘kunnen’ betekende,
zoals het nog doet in vermogen. In Friesland komen Make
en Makke nog als voornamen voor; een oostelijke achternaam is Makkink.
Wijvekate is een erf bij Delden,
in 1385 Wivorkate, van en oude voornaam Wiver of Wever.
B.J. Hekket.